200905539/1/H1.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 juli 2009 in zaak nrs. 09/1691 en 08/4334 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis.
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis aan Heemkundevereniging Heerlijckheit Plo (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een heemschuur op het perceel Watermolenstraat ongenummerd te Oploo, gemeente Sint Anthonis.
Bij besluit van 11 november 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2008, waar [appellant], in persoon, vergezeld van [gemachtigde], en bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college, vertegenwoordigd door J.M.A. van der Burgt-Willems en ing. M.P. Beurskens-Voermans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [voorzitter], gehoord.
2.1. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan "Oploo Dorp 1992" de bestemming "Groene Ruimte W". Het bouwplan is daarmee in strijd. Het college heeft krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het bouwplan vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.2. [appellant], die tegenover het perceel een melkveehouderij exploiteert, betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de heemschuur een geurgevoelig object is als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv), dat vanwege de voorziene ligging binnen de stankcirkel van zijn bedrijf een belemmering zal vormen voor de toekomstige ontwikkeling en uitbreiding daarvan.
2.2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wgv wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder geurgevoelig object verstaan: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of [op] een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
2.2.2. Gezien de in artikel 1 van de Wgv gegeven definitie is voor het antwoord op de vraag of de heemschuur een geurgevoelig object is van belang of het gebouw bestemd en geschikt is voor menselijk verblijf en of dat gebruik permanent is of daarmee vergelijkbaar. Niet in geschil is dat de heemschuur bestemd is om te worden gebruikt voor menselijk verblijf.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2005/06, 30 453, nr. 19) valt af te leiden dat met de zinsnede 'permanent of [op] een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik' bedoeld is bescherming te bieden tegen langdurige blootstelling.
Blijkens de bij de bouwaanvraag behorende stukken zal de heemschuur worden gebruikt voor vergaderingen die eens of enkele malen per maand zullen plaatsvinden en voor het houden van één of enkele tentoonstellingen per jaar, die één of enkele dagen zullen duren. In de van de vrijstelling deel uitmakende ruimtelijke onderbouwing van 2 november 2006 is vermeld dat de schuur dienst zal doen als opslagplaats van historische voorwerpen en incidenteel als vergaderruimte en expositieruimte.
Gelet op het incidentele en kortdurende karakter van dit gebruik voor menselijk verblijf kan dat niet worden aangemerkt als een gebruik dat met permanent gebruik valt gelijk te stellen. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college de heemschuur terecht niet heeft aangemerkt als een geurgevoelig object.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, nu die vrijstelling niet is beperkt tot het in de ruimtelijke onderbouwing vermelde gebruik en volgens hem uit een subsidieaanvraag van 20 augustus 2008 blijkt dat vergunninghoudster voornemens is meer en andere dan in de ruimtelijke onderbouwing vermelde activiteiten in de heemschuur te ontplooien die zorgen voor langduriger menselijk verblijf.
2.3.1. Dit betoog slaagt evenmin. In het besluit van 26 februari 2008 is vermeld dat vrijstelling wordt verleend voor het oprichten van de schuur overeenkomstig de bij dat besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte ruimtelijke onderbouwing. Dat vergunninghoudster bij brief van 20 augustus 2008 een subsidieaanvraag heeft ingediend bij gedeputeerde staten van Noord-Brabant voor de kosten die zijn gemoeid met de bouw van de heemschuur en de daarin te verrichten activiteiten die meer omvatten dan het in de ruimtelijke onderbouwing en in de aanvraag gestelde, doet niet af aan de omstandigheid dat de vrijstelling slechts is verleend voor het aangevraagde en in de ruimtelijke onderbouwing omschreven gebruik.
Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat de heemschuur met dit eventuele toekomstige gebruik een geurgevoelig object wordt als bedoeld in artikel 1 van de Wgv, kan dat betoog niet leiden tot het daarmee beoogde resultaat, nu eventueel toekomstig gebruik in deze procedure niet ter beoordeling staat.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is dan ook geen grond te vinden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid kon besluiten tot verlening van vrijstelling voor het bouwplan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010