200905810/1/H1.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2009 in zaken nrs. 07/3316 en 07/3388 in het geding tussen:
1. [wederpartij]
2. [appellant A] en [appellant B]
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Bij besluit van 29 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren (hierna: het college) aan Auxilium Zorg en Welzijn vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vernieuwen en uitbreiden van een woonzorgcentrum op het perceel Oudergaarde 1 te Kortenhoef.
Bij besluit van 24 april 2007, verzonden op 26 april 2007, heeft het college het door[appellant A] en [appellant B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2007, verzonden op 29 juni 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 13 juli 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 29 november 2006 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 25 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nr. 200905784/1/H1, ter zitting behandeld op 15 februari 2010, waar [appellant B], bijgestaan door mr. W. Visser, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Dekken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de nieuwbouw en uitbreiding van een woonzorgcentrum. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "De Gaard" wegens overschrijding van de binnen de bestemming "Verzorgingscentrum" toegestane hoogte en oppervlakte van de bebouwing. Om medewerking aan het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college toepassing gegeven aan zijn bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.2. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de voor het bouwplan verleende vrijstelling. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, nu het bouwplan aan de rechterzijde te dicht bij bestaande woningen is gesitueerd en daar met vier bouwlagen fors afwijkt van de schaalgrootte van de bestaande bebouwing.
2.3. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het bouwplan, zowel wat betreft de afstand tot de bestaande bebouwing als wat betreft de schaalgrootte in verhouding daarmee, niet passend in de omgeving heeft kunnen achten. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het bouwplan op ruime afstand van de omliggende bestaande bebouwing is gesitueerd en voorts bij de omliggende bebouwing passende wisselende bouwhoogten heeft. Het bouwplan wordt voorts, evenals het voorheen aanwezige zorgcentrum Oudergaard, omgeven door groenvoorzieningen en water. In de eerst in hoger beroep gestelde omstandigheid dat het bouwplan is voorzien op 6 m afstand van een uit twee bouwlagen bestaand ouderenappartementencomplex aan de zijde van De Kwakel, is geen grond te vinden voor een ander oordeel. Blijkens zich in het dossier bevindende tekeningen bedraagt de afstand tussen het ouderenappartementencomplex en het bouwplan grotendeels tenminste 10 m.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert, nu het in strijd is met het ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Kern Kortenhoef".
2.4.1. De stelling van [appellant] dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Kern Kortenhoef" kan, wat daarvan zij, niet leiden tot het oordeel dat aan het besluit tot verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan "De Gaard" geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het op 31 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Kern Kortenhoef" geen deel uitmaakt van die ruimtelijke onderbouwing. In een geval als het onderhavige wordt ingevolge artikel 19, eerste en tweede lid, van de WRO ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de relatie met het bestemmingsplan "De Gaard", waarmee aan deze vereisten is voldaan. Dat ten tijde van het nemen van het besluit van 13 juli 2007 het ontwerp-bestemmingsplan "Kern Kortenhoef" was vastgesteld, maakt dit niet anders, waarbij de Afdeling, in verband met het bepaalde in artikel 50 van de Woningwet, zoals dat ten tijde van het bestreden besluit luidde, erop wijst, dat de bouwaanvraag is ingediend voor de terinzagelegging van dat ontwerp-bestemmingsplan.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank in het kader van de vrijstelling ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond inzake de verkeersveiligheid, verband houdend met de situering van een voorziene nieuwe ontsluiting van het perceel.
2.5.1. Het betoog, dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op deze beroepsgrond is op zichzelf terecht voorgedragen, maar leidt niet tot het ermee beoogde doel, nu de Afdeling die beroepsgrond zelf beoordelend tot het oordeel komt dat deze op grond van het navolgende niet slaagt, waartoe zij als volgt overweegt.
[appellant] heeft in beroep een advies van Veilig Verkeer Nederland (hierna: VVN) overgelegd, waarin de ontsluiting van het bouwplan op de Kerklaan is beoordeeld. In het advies is, onderbouwd door opmerkingen die gelden voor uitritten op gebiedsontsluitingswegen in het algemeen, gesteld dat door het realiseren van de nieuwe ontsluiting op de Kerklaan in principe een nieuw potentieel gevarenpunt ontstaat en dat daarom in plaats daarvan ware te kiezen voor een tweede ontsluiting op de Parklaan. Het college heeft de wijziging van de verkeerssituatie naar aanleiding van het bouwplan laten beoordelen door verkeersdeskundigen van de afdeling Openbare Werken. Dat de ontsluiting op de Kerklaan concreet tot verkeersonveiligheid leidt, heeft het college terecht niet aannemelijk gemaakt geacht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat die ontsluiting enkel een in-/uitrit betreft, waardoor het verkeer op de Kerklaan te allen tijde voorrang houdt. De in-/uitrit zal bovendien worden ingericht met verkeersborden en een verkeersdrempel. Ook is niet van zichtbelemmeringen gebleken. Voorts wordt van betekenis geacht dat het complex over meerdere ontsluitingen zal beschikken, waarover het bestemmingsverkeer zich naar verwachting zal verspreiden. Het college heeft voorts de door VVN als alternatief voorgestelde tweede ontsluiting op de Parklaan uit een oogpunt van verkeersveiligheid terecht onwenselijk geacht, gelet op de daar gevestigde basisscholen en peuterspeelzaal. In het door [appellant] overgelegde advies is derhalve geen grond te vinden voor het oordeel dat het college uit een oogpunt van verkeersveiligheid in redelijkheid geen vrijstelling voor het bouwplan heeft mogen verlenen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010