ECLI:NL:RVS:2010:BL8722

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907309/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhavend optreden tegen aanleg betonnen inrit in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die op 13 augustus 2009 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo om handhavend op te treden tegen de aanleg van een betonnen inrit naar een perceel in Tynaarlo. Het college had op 3 juni 2008 besloten om niet handhavend op te treden, wat door de appellant werd betwist. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze beslissing had kunnen komen, maar de appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft op 24 maart 2010 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de betonnen inrit in strijd met het bestemmingsplan was aangelegd, waardoor het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Afdeling benadrukte dat bij overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan in de regel van zijn bevoegdheid gebruik moet maken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval was er geen concreet zicht op legalisatie ten tijde van het besluit van 4 november 2008, en de rechtbank had dit niet onderkend.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 4 november 2008. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten, omdat er inmiddels wel concreet zicht op legalisatie bestond. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellant en moest het griffierecht worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200907309/1/H1.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Tynaarlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 13 augustus 2009 in zaak nr. 08/1039 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo opnieuw geweigerd handhavend op te treden tegen de aanleg van een betonnen inrit naar het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 oktober 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2010, waar het college, vertegenwoordigd door E.G. Zijlstra, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is daar gehoord [eigenaar], eigenaar van het perceel.
2. Overwegingen
2.1. De betonnen inrit is in strijd met het bestemmingsplan aangelegd, zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid tot zijn belangenafweging heeft kunnen komen. Aan zijn belangen bij handhavend optreden is onvoldoende waarde gehecht en ten onrechte is meer waarde toegekend aan de omstandigheid dat [eigenaar] na verkeerde voorlichting van de gemeente de betonnen inrit heeft aangelegd.
2.3.1. Niet in geschil is dat ten tijde van het besluit van 4 november 2008 geen concreet zicht op legalisatie bestond. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 juni 2009 in zaak nr.
200805657/1), kan een bij de overtreder van een wettelijk voorschrift opgewekt vertrouwen geen afbreuk doen aan de in beginsel bestaande aanspraak van een omwonende op handhaving van het bestemmingsplan. In de gemaakte belangenafweging in het besluit van 4 november 2008 is dit onvoldoende betrokken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 4 november 2008 alsnog vernietigen wegens strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.5. Het ontwerp-bestemmingsplan "Kleinere kernen", waarin de betonnen inrit is toegestaan, is op 15 januari 2010 ter inzage gelegd. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten, nu inmiddels wel concreet zicht op legalisatie bestaat.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 13 augustus 2009 in zaak nr. 08/1039;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 4 november 2008 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo van 4 november 2008, kenmerk 08/4767 WOS ROV/EZ;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010
270-642.