200906230/1/H3.
Datum uitspraak: 24 maart 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2009 in zaak nrs. 09/1907 en 09/1909 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft de RDW de aan [wederpartij] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram voor de duur van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 8 juni 2009 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 juni 2009 vernietigd, het besluit van 31 maart 2009 herroepen en bepaald dat de aan [wederpartij] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram voor de duur van drie weken wordt ingetrokken met ingang van 1 september 2009. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2010, waar de RDW, vertegenwoordigd door N.T.P. Eshuis, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], één van haar vennoten, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 6 van de Erkenningsregeling APK is naast de in artikel 5 genoemde apparatuur, afhankelijk van de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, tevens de volgende apparatuur aanwezig die voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen:
c. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg:
1° twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten, en
2° een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m;
Ingevolge artikel 32, eerste lid, neemt de erkenninghouder in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht.
Ingevolge het vierde lid worden in de keuringsplaats slechts keuringen verricht van voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats geldt.
Ingevolge het zesde lid wordt het boekwerk 'Regelgeving APK' en, voor zover de aanwezigheid hiervan vereist is, het boekwerk 'APK milieukeuringseisen' door de erkenninghouder beschikbaar gesteld aan de keurmeester; de erkenninghouder draagt er tevens zorg voor dat de voorgeschreven boekwerken tot en met de laatste wijziging zijn bijgewerkt.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, wordt alvorens tot het afmelden van een voertuig als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan, door de keurmeester die het voertuig afmeldt, aan de hand van het kentekenbewijs nagegaan of de keuring van dat voertuig heeft plaatsgevonden.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder h, voor zover thans van belang, wordt het voertuig door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder verstrekking van de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen.
Ingevolge artikel 45, vijfde lid, aanhef, wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de ter zake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt ingevolge die aanhef en onder d in ieder geval verstaan dat de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt nadat een erkenning is verleend ten minste één maal per twee jaar door een daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer door middel van een herschouwing onderzocht of de erkenninghouder alsmede de keuringsplaats nog voldoen aan de in hoofdstuk 2 opgenomen erkenningseisen.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat op 9 maart 2009 bij een steekproefherkeuring van het voertuig met kenteken [..-..-..], te weten een zogenoemde 'BE-trekker' van niet meer dan 3500 kilogram voorzien van een luchtdrukremsysteem en schotelkoppeling voor een aanhangwagen (hierna: het betreffende voertuig), is gebleken dat de benodigde apparatuur voor het controleren van het luchtdrukremsysteem en de schotelkoppeling (hierna: de betreffende apparatuur) niet in de keuringsplaats aanwezig was.
2.3. De RDW betoogt dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het niet beschikken over de betreffende apparatuur niet geheel voor rekening en risico van [wederpartij] dient te komen, aangezien de bedrijfsinspecteur van de RDW hem tijdens twee herschouwingen niet op het ontbreken daarvan heeft gewezen, heeft miskend dat de betreffende apparatuur geen onderdeel uitmaakt van de herschouwing van een keuringsplaats waarvoor een erkenning is verleend voor het keuren van voertuigen tot en met 3500 kilogram.
2.3.1. [wederpartij] is niet in hoger beroep gekomen tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de betreffende apparatuur wordt genoemd in het boekwerk ‘Regelgeving APK’, zodat hij er redelijkerwijze van op de hoogte had kunnen zijn dat hij bij de keuring van het betreffende voertuig diende te beschikken over die apparatuur. Ter beoordeling staat derhalve alleen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het ontbreken van de betreffende apparatuur niet geheel voor rekening en risico van [wederpartij] dient te komen, nu de bedrijfsinspecteur van de RDW hiervan eveneens redelijkerwijze op de hoogte had kunnen zijn en [wederpartij] tijdens de herschouwingen had dienen te wijzen op het ontbreken van de betreffende apparatuur.
Bij een herschouwing wordt door een bedrijfsinspecteur van de RDW onder meer onderzocht of de keuringsplaats nog voldoet aan de erkenningseisen. De erkenningseisen met betrekking tot de apparatuur in de keuringsplaats zijn neergelegd in de artikelen 5 tot en met 8 van de Erkenningsregeling APK. Uit die bepalingen vloeit voort dat het antwoord op de vraag welke apparatuur aanwezig moet zijn, afhankelijk is van de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats is aangevraagd. In artikel 6, aanhef en onder c, van de Erkenningsregeling APK is bepaald dat de betreffende apparatuur aanwezig dient te zijn in geval van een aanvraag voor een erkenning voor voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kilogram. Nu [wederpartij] een erkenning heeft voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram, behoorde in zijn keuringsplaats de betreffende apparatuur derhalve niet tot de verplichte uitrusting en bestaat geen grond voor het oordeel dat de bedrijfsinspecteur van de RDW [wederpartij] tijdens de herschouwing, die betrekking heeft op die uitrusting en niet op een individuele keuring, had moeten attenderen op het niet aanwezig zijn van de betreffende apparatuur. Reeds daarom heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat [wederpartij] en de RDW de verantwoordelijkheid voor het ontbreken van de betreffende apparatuur delen. [wederpartij] diende slechts over de betreffende apparatuur in zijn keuringsplaats te beschikken, ingeval van een keuring aldaar van een voertuig waarvoor de betreffende apparatuur is vereist.
Ook de tijdens de zitting door [wederpartij] naar voren gebrachte omstandigheid dat hij eerder voertuigen als het betreffende heeft gekeurd en afgemeld bij de RDW, maakt niet dat deze hem op het ontbreken van de apparatuur had moeten wijzen, aangezien van de RDW in redelijkheid niet kan worden verwacht dat deze bij ieder afgemeld voertuig controleert of dat op een juiste wijze is gekeurd.
2.4. De RDW betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte zelf voorziend de duur van de intrekking van de erkenning heeft gematigd tot drie weken. Volgens de RDW is intrekking voor de duur van zes weken een evenredige en gerechtvaardigde sanctie, temeer nu het in de Toezichtbeleidsbrief neergelegde sanctiebeleid voorzag in een hogere sanctie voor dit geval.
2.4.1. De voorzieningenrechter heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat de RDW bevoegd was om tot intrekking van de erkenning over te gaan en dat de opgelegde sanctie in overeenstemming is met het door de RDW gehanteerde sanctiebeleid. De voorzieningenrechter heeft de duur van de intrekking niettemin met de helft verminderd, omdat naar zijn oordeel de verantwoordelijkheid voor het niet aanwezig zijn van de betreffende apparatuur in de keuringsplaats aan de zijde van de RDW en aan de zijde van [wederpartij] even groot is. Gelet op het onder 2.3.1. overwogene is dat oordeel niet juist. Nu in de keuringsplaats van [wederpartij] moest worden voldaan aan artikel 32, zesde lid, van de Erkenningsregeling APK, had [wederpartij] behoren te weten dat voor de keuring van het betreffende voertuig de betreffende apparatuur was vereist. De voorzieningenrechter heeft dan ook ten onrechte de duur van de intrekking teruggebracht van zes naar drie weken.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 juni 2009 van de RDW alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2009 in zaak nr. 09/1909;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010.