200906149/1/M1
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
Bij besluit van 13 februari 2009 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om vanaf zijn woonboot de [naam], afvalwater te mogen lozen in het oppervlaktewater zonder een zuiveringsvoorziening afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft de staatssecretaris het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 september 2009.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen heeft een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door E.P. Blaauw, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.A. van der Werf, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college, vertegenwoordigd door mr. M.M. Schaper en F. Petersen, beiden werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Op 22 december 2009 is de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) ingetrokken. Het ten tijde van het bestreden besluit geldende recht, de Wvo, is van toepassing op dit geding.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wvo is het verboden om zonder vergunning met behulp van een werk afvalstoffen, verontreinigde of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, te brengen in oppervlaktewateren.
Ingevolge artikel 1, derde lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat het verboden is om zonder vergunning de in het eerste lid bedoelde stoffen op andere wijze dan met behulp van een werk in oppervlaktewateren te brengen.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, aanhef en onder b, van het Besluit lozing afvalwater huishoudens (hierna: het Besluit) voldoet degene die loost vanuit een particulier huishouden, aan de regels die bij of krachtens dit besluit zijn gesteld.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt huishoudelijk afvalwater, voorafgaand aan het lozen in het oppervlaktewater, door een zuiveringsvoorziening geleid.
Ingevolge artikel 11, vierde lid, aanhef en onder b, kan, in afwijking van de Regeling lozing afvalwater huishoudens, bedoeld in het tweede lid, het bevoegd gezag, indien het belang van de bescherming van het oppervlaktewater zich daartegen niet verzet, op een daartoe strekkende aanvraag voor een door hem vast te stellen termijn het lozen toestaan:
a. door middel van een minder vergaande zuiveringsvoorziening; of
b. zonder een zuiveringsvoorziening.
Ingevolge het vijfde lid blijft een toestemming als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, achterwege, indien niet binnen een afzienbare periode alsnog op het vuilwaterriool of een zuiveringstechnisch werk wordt aangesloten.
2.2. [appellant] betoogt dat hem ontheffing had moeten worden verleend voor het lozen zonder zuiveringsvoorziening, omdat binnen een afzienbare periode door de gemeente Enkhuizen wordt beslist of zijn woonboot mag blijven liggen en alsnog op het vuilwaterriool of een zuiveringstechnisch werk wordt aangesloten dan wel dat zijn woonboot weg moet van de huidige ligplaats. [appellant] wijst hierbij op nog in 2010 te verwachten besluitvorming van de gemeente Enkhuizen en op uitlatingen van gemeenteraadsleden en de ter zake verantwoordelijke wethouder van die gemeente. [appellant] acht het in deze situatie onevenredig belastend om te investeren in aansluiting van zijn woonboot op het rioolstelsel. Volgens [appellant] is de staatssecretaris ten onrechte niet ingegaan op zijn subsidiaire verzoek om te lozen door middel van een minder vergaande zuiveringsvoorziening.
2.2.1. De staatssecretaris heeft het verzoek om toestemming om te lozen zonder een zuiveringsvoorziening afgewezen omdat niet aannemelijk is dat de woonboot binnen een afzienbare periode zal worden aangesloten op het vuilwaterriool of een zuiveringstechnisch werk. Volgens de staatssecretaris is het niet zeker wanneer nieuw beleid van de gemeente Enkhuizen ten aanzien van woonboten wordt vastgesteld en of de woonboot van [appellant] zal worden aangesloten op het vuilwaterriool of een zuiveringstechnisch werk.
2.2.2. Uit de aanvraag van 19 december 2008 van [appellant] blijkt, anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, dat zijn verzoek expliciet ziet op toestemming te mogen lozen zonder een zuiveringsvoorziening en niet ook betrekking heeft op het mogen lozen door middel van een minder vergaande zuiveringsvoorziening. Gelet hierop en hetgeen [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd, ziet de Afdeling niet dat de staatssecretaris had moeten begrijpen dat het [appellant] ook was te doen om lozing door middel van een minder vergaande zuiveringsvoorziening. Deze beroepsgrond mist feitelijke grondslag.
2.2.3. Blijkens de door de staatssecretaris bij de gemeente Enkhuizen ingewonnen informatie bestond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet zicht op het vaststellen van beleid op basis waarvan aansluiting van de woonboot van [appellant] op het gemeentelijk rioolstelsel is te verwachten. In de brief van 23 november 2009 van het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen is dit bevestigd. Gelet hierop is de staatssecretaris er terecht van uitgegaan dat niet kan worden gezegd dat de woonboot van [appellant] binnen een afzienbare periode alsnog op het vuilwaterriool of een zuiveringstechnisch werk zou worden aangesloten. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem door het bevoegd gezag toezeggingen zijn gedaan over aansluiting van zijn woonboot op het riool. Geconcludeerd moet dan ook worden dat artikel 11, vijfde lid, van het Besluit zich verzet tegen het verlenen van de gevraagde toestemming.
Het betoog van [appellant] dat de staatssecretaris bij de belangenafweging ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn economische en financiële belangen slaagt niet omdat artikel 11, vijfde lid, van het Besluit voor een dergelijke belangenafweging geen ruimte laat.
Gelet op het vorenstaande heeft de staatssecretaris de aanvraag om toestemming om te lozen zonder een zuiveringsvoorziening terecht afgewezen.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010