200902203/7/R2.
Datum uitspraak: 22 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Bunnik,
verweerder.
Bij besluit van 29 januari 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en [belanghebbenden] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 maart 2010, waar [verzoeker], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.H. Verveer, werkzaam bij de gemeente zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [belanghebbenden], vertegenwoordigd door mr. J.J.W. Scholten.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Bunnik.
2.3. Het verzoek van [verzoeker] heeft betrekking op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel).
2.4. [belanghebbenden] - eigenaren van het perceel - hebben ter zitting gesteld dat [verzoeker] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de afstand tussen de woning van [verzoeker] en het perceel te groot is en vanuit zijn woning slechts beperkt zicht bestaat op het perceel.
2.5. [verzoeker] woont op het perceel [locatie 2]. Ter zitting is vast komen te staan dat de afstand tussen beide woningen minder dan 100 meter bedraagt. Vanuit een deel van zijn woning heeft [verzoeker] zicht op de woning [locatie 1]. Naar het oordeel van de voorzitter heeft [verzoeker], gelet op het voorgaande, een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang en kan hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt.
2.6. [verzoeker] betoogt dat aan het op het perceel aanwezige bijgebouw, dat volgens hem in gebruik is als recreatiewoning, ten onrechte een woonbestemming is toegekend. Volgens hem is onlangs een bouwaanvraag voor het perceel ingediend en met het verzoek om voorlopige voorziening beoogt hij onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Hij voert onder verwijzing naar de plantoelichting aan dat nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet zijn toegestaan. Verder wijst [verzoeker] op de ligging van het perceel in de groene contour. Tevens kan [verzoeker] zich niet verenigen met de in het plan toegestane uitbreiding van de oppervlakte van de woning met 25 m², omdat volgens hem onduidelijk is of deze vergroting slechts bedoeld is voor de hoofdwoning of tevens voor bijgebouwen en aanbouwen.
2.7. Ter zitting heeft de raad gesteld dat recent een bouwaanvraag voor het perceel is ingediend. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8. De raad heeft blijkens het bestreden besluit vanwege de duur van de bewoning en de gemaakte afspraken in het verleden besloten in deze specifieke situatie de bewoning van het bijgebouw te legaliseren. De situatie met betrekking tot het perceel is zo specifiek en uniek, dat onder strenge voorwaarden is meegewerkt aan de woonbestemming, aldus de raad.
2.9. Op het perceel bevinden zich twee gebouwen, die oorspronkelijk als bijgebouwen deel uitmaakten van de nabijgelegen woning aan de Grotelaan 2. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied", vastgesteld in 1982, was het perceel bestemd als "Achtertuin". Aan het perceel is in het nu voorliggende plan de bestemming "Wonen" toegekend.
2.10. In de plantoelichting staat dat het oprichten van nieuwe burgerwoningen in dit plan niet mogelijk is, tenzij deze het gevolg zijn van toepassing van de 'ruimte voor ruimte'-regeling. Verder vermeldt de plantoelichting dat in overeenstemming met het rijks- en provinciale beleid geen nieuwbouw mag plaatsvinden ten behoeve van burgerwoningen. Burgerwoningen zijn volgens de plantoelichting niet aan het landelijk gebied gebonden en horen daarom in principe thuis binnen de bebouwingscontouren van het streekplan. Niet gebleken is van specifiek gemeentelijk beleid met betrekking tot permanente bewoning van recreatiewoningen of bijgebouwen.
2.11. Het toekennen van een woonbestemming aan een voorheen als bijgebouw bestemd gebouw dat gebruikt wordt voor permanente of tijdelijke bewoning dient naar het oordeel van de voorzitter planologisch te worden aangemerkt als een nieuwe situatie. De voorzitter stelt vast dat het bestreden plandeel in strijd is met het in 2.10 verwoorde gemeentelijke beleid, omdat het plan voorziet in een nieuwe burgerwoning. De raad kan, mits voldoende gemotiveerd, afwijken van het door hem toegepaste beleid. De voorzitter is van oordeel dat in de zienswijzennota welke onderdeel uitmaakt van het vaststellingsbesluit, geen draagkrachtige motivering is gegeven waarom in dit geval van het beleid is afgeweken. De duur van de bewoning rechtvaardigt op zichzelf nog geen woonbestemming. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft gesteld dat uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat vanaf 1997 sprake is van personenregistratie op [locatie 1] en voordien werd uitgegaan van recreatief gebruik. Gelet op het tijdstip van inwerkingtreding van het voorheen geldende bestemmingsplan en het gebruiksovergangsrecht in het onderhavige plan geniet de door de raad geconstateerde permanente bewoning geen overgangsrechtelijke bescherming. Voorts blijkt uit het bestreden besluit niet waaruit de in het verleden gemaakte afspraken bestaan. De enkele stelling dat het een specifieke situatie betreft acht de voorzitter evenmin toereikend. Voor zover de raad met de specifieke situatie doelt op de lange voorgeschiedenis, wordt overwogen dat een dergelijke omstandigheid niet voldoende is om de afwijking te rechtvaardigen, temeer omdat diverse pogingen in het verleden om bewoning ter plaatse planologisch toe te staan op provinciale bezwaren stuitten. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de keuze voor een woonbestemming ook is ingegeven door de omstandigheid dat handhavend optreden gecompliceerd is. De afwijking is volgens de raad tevens gerechtvaardigd omdat de woning beperkt is in omvang en het perceel grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad met deze toelichting niet inzichtelijk gemaakt waarom een woonbestemming op de huidige locatie aanvaardbaar is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting onduidelijkheid is blijven bestaan over de vraag of het perceel al dan niet binnen de in het streekplan opgenomen Ecologische Hoofdstructuur ligt en of de ligging voor de raad op zichzelf voldoende is om van het beleid af te wijken. Gelet op het voorgaande is de voorzitter er niet van overtuigd dat de raad bij de vaststelling van het plandeel de afwijking van het gemeentelijke beleid voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Daarom bestaat twijfel of het bestreden besluit in zoverre in de bodemprocedure stand kan houden.
2.12. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige gronden van het verzoek behoeven gelet hierop geen bespreking.
2.13. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bunnik van 29 januari 2009, kenmerk 09-008a, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" dat ziet op het perceel [locatie 1];
II. gelast dat de raad van de gemeente Bunnik aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2010