201001425/1/H1 en 201001425/2/H1.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 januari 2010 in zaak nr. 09/3430 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het wijzigen van de indeling en het gebruik van het appartement aan de [locatie] te [plaats].
Bij uitspraak van 22 januari 2010, verzonden op 25 januari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2010, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 maart 2010, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.L.J. van Duijnhoven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann, als belanghebbende gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.3. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Badhoevedorp" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bebouwing voor bejaarden".
Ingevolge artikel 7 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "bebouwing voor bejaarden" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen voor bewoning door en verzorging van bejaarden, zoals een verzorgingsgebouw, afzonderlijke woningen, met de daarvoor nodige bouwwerken, waaronder dienstwoningen, open terreinen en parkeerplaatsen.
2.4. Het bouwplan voorziet in het wijzigen van de indeling en het gebruik van het appartement naar wonen ten behoeve van bejaarden. De zorgfunctie komt daarmee te vervallen, zodat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) ontheffing verleend.
2.5. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro komt voor de toepassing van artikel 3:23, eerste lid, van de wet in aanmerking het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom, de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-oppervlakte van niet meer dan 1500 m² en het aantal woningen gelijk blijft.
2.6. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid ontheffing van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen, faalt. Ter zitting is gebleken dat de bezwaren van [appellant] zich richten tegen het appartementencomplex waarin het onderhavige appartement is gelegen. [appellant] betoogt dat hij door het appartementencomplex in zijn privacy en woongenot wordt geschaad en dat zijn woning in waarde is gedaald. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat hij geen nadeel zal ondervinden van het wijzigen van de indeling en het gebruik van onderhavige appartement. Nu bij besluit van 3 mei 2004 bouwvergunning is verleend voor het appartementencomplex en dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden, kunnen de bezwaren van [appellant] tegen het appartementencomplex geen rol spelen in onderhavige zaak.
Gelet op de omstandigheid dat de in het appartement voorziene zorgfunctie nimmer is gerealiseerd, en in aanmerking genomen dat, zoals het college onweersproken heeft gesteld, het bestaande aanbod aan seniorenzorg in de gemeente Badhoevedorp voldoende is, zodat het wijzigen van de indeling en het gebruik van het appartement geen afbreuk doet aan het voorhanden zijnde zorgaanbod, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college in redelijkheid ontheffing van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010