200906886/1/H1.
Datum uitspraak: 31 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 28 juli 2009 in zaak
nrs. 09/434 en 09/435 in het geding tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo (hierna: het college) aan [appellant]) vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het het door [wederpartijen] (hierna tezamen in enkelvoud: [wederpartij]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met in achtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 september 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2010, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. H. Martens, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, en het college, vertegenwoordigd door
N. Nijboer-De Groot en N.Y.D. Schipper-Simonis, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [een van de wederpartijen] daar, bijgestaan door mr. G.E. Oude Kotte, verschenen.
2.1. De op te richten garage/berging heeft een vloeroppervlakte van
39 m2 en een hoogte van 4,83 m. De afstand tot de perceelsgrens is 1,2 m.
2.1.1. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met artikel 3, tweede lid, onder a, sub 9, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan 'Midlaren' (hierna: het bestemmingsplan), dat bepaalt dat de afstand tussen het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw en de bijgebouwen niet meer dan 4 meter mag bedragen. Teneinde toch medewerking te kunnen verlenen aan de verwezenlijking ervan, heeft het college krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling daarvan verleend.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te oordelen dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, heeft miskend dat de hinder voor de omgeving ten gevolge van het voorziene bouwwerk, gelet op de mogelijkheden die het bestemmingplan biedt, slechts beperkt is. De rechtbank heeft volgens hem miskend dat de vrijstelling slechts nodig is wegens strijdigheid met één voorschrift dat bovendien een omissie bevat. Ook heeft zij volgens hem miskend dat het college de aanvraag om bouwvergunning diende te beoordelen en niet hoefde te onderzoeken of er alternatieven zijn, doch het wel alternatieven heeft onderzocht.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200607908/1), heeft het bevoegd bestuursorgaan te beslissen omtrent het bouwplan, zoals daarvoor bouwvergunning is verzocht.
In het bestemmingsplan zijn aan de woning van [wederpartij], een karakteristieke Drentse arbeiderswoning, geen bijzondere waarden toegekend. Het college heeft bij de afweging van de betrokken belangen mogen betrekken dat het bestemmingsplan op de plaats van de garage/berging oprichting van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals een carport met één dichte wand, met een hoogte tot 8,5 m toestaat en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door de oprichting van de garage/berging op het perceel het woongenot van [wederpartij], door beperking van uitzicht en verminderde daglichttoetreding in de woning, niet zozeer wordt aangetast, dat vrijstelling daarom geweigerd moet worden.
Niet is ten slotte gebleken van alternatieven waarbij op voorhand duidelijk is dat een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vorenstaande volgt dat het door [wederpartij] tegen het besluit van 23 juni 2009 ingestelde beroep ongegrond is, dat beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 28 juli 2009 in zaak nrs. 09/434 en 09/435;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010