ECLI:NL:RVS:2010:BL9601

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907375/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • N.I. Breunese-van Goor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Leijsenakkers

Op 14 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Oosterhout het bestemmingsplan "Leijsenakkers" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft verzoeker, bij brief ingekomen op 6 oktober 2009, beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens heeft verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 12 maart 2010 ter zitting behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door mr. W. Krijger en de raad vertegenwoordigd was door mr. F.W.L. Versteegh. Tijdens de zitting zijn ook belanghebbenden gehoord.

De voorzitter oordeelt dat het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op de vaststelling van de twee bouwvlakken, omdat het beroep van verzoeker hier niet op is gericht. Voor het overige is het verzoek van verzoeker gericht tegen de weigering van de raad om aan zijn perceel een bouwvlak met woonbestemming toe te kennen. De voorzitter concludeert dat verzoeker niet gebaat is bij schorsing van dat deel van het besluit, omdat dit niet het gewenste resultaat kan opleveren. De voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het verzoek niet-ontvankelijk voor het gedeelte dat betrekking heeft op de bouwvlakken.

De beslissing van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is als volgt: het verzoek is niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de vaststelling van de twee bouwvlakken en het verzoek voor het overige wordt afgewezen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 maart 2010.

Uitspraak

200907375/2/R3.
Datum uitspraak: 25 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], respectievelijk wonend te [woonplaats] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2009, kenmerk 0009037, heeft de raad het bestemmingsplan "Leijsenakkers" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 maart 2010, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.W.L. Versteegh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet onder meer in de mogelijkheid voor de bouw van twee vrijstaande woningen tussen de Leijsenstraat, de Kapeldreef en de Vicarislaan (hierna: de twee bouwvlakken). In tegenstelling tot het ontwerpplan, voorziet het plan niet in een bouwvlak met woonbestemming voor de bouw van één woning op het perceel van [verzoeker].
Ontvankelijkheid
2.3. [verzoeker] heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de raad bij de vaststelling van het plan ongemotiveerd en in strijd met zijn schriftelijk vastgelegde inspanningsverplichting is afgeweken van het ontwerpplan. [verzoeker] heeft verzocht om het bestreden besluit te vernietigen voor zover de ingediende zienswijzen ter zake van het perceel van [verzoeker] gegrond zijn verklaard.
In zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] verzocht om schorsing van het besluit tot vaststelling van het plan. Ter zitting heeft hij zijn verzoek gepreciseerd en heeft hij verzocht om het plan, wat betreft de twee bouwvlakken, te schorsen. Blijkens het vorenstaande heeft het door [verzoeker] ingestelde beroep echter geen betrekking op dit onderdeel van het bestreden besluit.
Gelet op artikel 8:81, eerste tot en met het derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht staat daarom voor [verzoeker] geen mogelijkheid open om te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen voor zover dit betrekking heeft op de vaststelling van de twee bouwvlakken.
2.4. Het verzoek is in zoverre niet-ontvankelijk.
Het verzoek van [verzoeker] voor het overige
2.5. Voor zover het verzoek van [verzoeker] is gericht tegen de weigering van de raad om aan zijn perceel een bouwvlak met woonbestemming voor de bouw van één woning toe te kennen overweegt de voorzitter dat [verzoeker] niet is gebaat bij schorsing van dat deel van het bestreden besluit aangezien daarmee niet het door hem gewenste resultaat kan worden bereikt. Een voorlopige voorziening die daarin wel zou voorzien acht de voorzitter te verstrekkend, aangezien het scheppen van die mogelijkheid niet met een uitspraak van de Afdeling kan worden bewerkstelligd.
2.6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzoek niet-ontvankelijk voor zover is verzocht een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de vaststelling van de twee overgebleven bouwvlakken;
II. wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Breunese-van Goor
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2010
208-605.