ECLI:NL:RVS:2010:BL9602

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000548/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • N.I. Breunese-van Goor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Hilvarenbeek

Op 22 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Hilvarenbeek het bestemmingsplan "Woongebieden en bedrijventerreinen Hilvarenbeek" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben de verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij op 14 januari 2010 een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 12 maart 2010 ter zitting behandeld. De verzoekers zijn vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door J.J.M. Lubbers-Kluijtmans en mr. E. Harleman.

De voorzitter heeft overwogen dat het bestemmingsplan de bestaande planologische situatie van woongebieden en bedrijventerreinen in Hilvarenbeek vastlegt, maar dat de verzoekers zich niet kunnen verenigen met de toegelaten milieucategorieën voor bedrijven. Zij hebben verzocht om schorsing van het plan, omdat de nieuwe milieucategorieën hun mogelijkheden om de percelen te verkopen zouden beperken. Voor het bedrijfsperceel van [verzoeker A] is de milieucategorie verlaagd van 4 naar 3.1, en voor [verzoeker B] van 3 naar 2.

De voorzitter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat potentiële kopers van de percelen in staat zouden zijn om nieuwe bedrijfstypen te vestigen voordat de bodemprocedure is afgerond. Daarom zijn de verzoekers niet gebaat bij schorsing van het bestemmingsplan. Ook het verzoek om een hogere milieucategorie voor hun perceel werd afgewezen, omdat dit niet het gewenste resultaat zou opleveren. De voorzitter heeft uiteindelijk het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak is gedaan op 25 maart 2010 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

201000548/2/R3.
Datum uitspraak: 25 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], allen gevestigd te [plaats],
[verzoekers]
en
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Woongebieden en bedrijventerreinen Hilvarenbeek" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2010, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 maart 2010, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, en de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. Lubbers-Kluijtmans, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. E. Harleman, werkzaam bij stedenbouwkundig bureau SAB, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan legt de bestaande planologische situatie van woongebieden en twee bedrijventerreinen vast in de kern van Hilvarenbeek. Voorts wordt voorzien in de mogelijkheid tot kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen.
2.3. [verzoekers] kunnen zich niet met het plan verenigen, wat betreft de hierbij toegelaten milieucategorie voor bedrijven. De voorzitter vat hun verzoekschrift, zoals toegelicht ter zitting, aldus op dat zij hebben gevraagd om schorsing van het plan, wat betreft hun bedrijfspercelen. Weliswaar kunnen de bestaande bedrijven op hun percelen worden voortgezet, maar voor nieuwe bedrijfstypen is volgens hen ten onrechte een beperking aangebracht in de toegelaten milieucategorie. Hierdoor worden de mogelijkheden tot verkoop van hun percelen beperkt.
Voor het bedrijfsperceel van [verzoeker A] werden onder het vorige plan bedrijfsactiviteiten toegelaten tot en met milieucategorie 4, terwijl in het voorliggende plan slechts milieucategorie 3.1 is toegestaan.
Voor het bedrijfsperceel van [verzoeker B], die een chocolaterie exploiteert, werden onder het vorige plan bedrijfsactiviteiten toegelaten tot en met milieucategorie 3, terwijl in het voorliggende plan slechts milieucategorie 2 is toegestaan.
2.3.1. Ter zitting is naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende aannemelijk geworden dat mogelijke kopers van de percelen voldoende tijd en mogelijkheden zouden hebben om nieuwe bedrijfstypen te vestigen en feitelijk in bedrijf te hebben voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Gelet hierop zijn verzoekers in zoverre niet gebaat bij schorsing.
2.3.2. Voor zover het verzoek van [verzoekers] is gericht tegen de weigering van de raad om aan hun perceel een hogere milieucategorie toe te kennen overweegt de voorzitter dat [verzoekers] niet zijn gebaat bij schorsing van dat deel van het bestreden besluit aangezien daarmee niet het door hen gewenste resultaat kan worden bereikt. Een voorlopige voorziening die daarin wel zou voorzien acht de voorzitter te verstrekkend.
2.4. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Breunese-van Goor
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2010
208-605.