200909786/1/M2.
Datum uitspraak: 31 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 28 augustus 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) aan [appellante] krachtens artikel 3.3.4 van het Vuurwerkbesluit toestemming als bedoeld in artikel 3.3.2 van het Vuurwerkbesluit verleend ten behoeve van een vuurwerkevenement op 10 oktober 2009 in een weiland, gelegen aan de Sluiskade te Tweede Exloërmond, gemeente Borger-Odoorn.
Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.P.H.J. Vervoort, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. [appellante] voert aan dat de in voorschrift 5.1 van de vergunning voorgeschreven veiligheidsafstand van 120 meter tussen zogenoemde flowerbeds en het publiek onnodig groot is. Zij acht verder het aantal aan de vergunning verbonden voorschriften onnodig groot. [appellante] voert in dit verband aan dat het college jarenlang kortere veiligheidsafstanden voor flowerbeds heeft toegepast en bij eerdere vergunningen heeft volstaan met het stellen van slechts enkele voorschriften. De praktijk van de afgelopen jaren toont volgens [appellante] aan dat een grotere veiligheidsafstand en meer voorschriften niet nodig zijn.
2.1.1. Het college stelt sinds 1 juni 2009 de in de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 mei 2002 opgenomen aanbevelingen als beleid te zijn gaan toepassen. Volgens het college is [appellante] hiervan meerdere malen per brief op de hoogte gesteld.
2.1.2. In artikel 3.3.2 van het Vuurwerkbesluit is, voor zover thans van belang, bepaald dat het verboden is zonder een daartoe verleende vergunning professioneel vuurwerk tot ontbranding te brengen, ten behoeve daarvan op te bouwen, te installeren, te bewerken, dan wel na ontbranding te verwijderen. Aan de vergunning moet onder meer het voorschrift worden verbonden dat voorafgaand aan het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk door de aanvrager toestemming is verkregen van gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht.
Ingevolge artikel 3.3.4, tweede lid, kunnen aan de toestemming voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van mens en milieu.
2.1.3. De in het bestreden besluit opgenomen veiligheidsafstand en het opgelegde voorschriftenpakket zijn gebaseerd op door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij brief van 13 mei 2002 ter zake gedane aanbevelingen. Uit de stukken blijkt dat deze aanbevelingen zijn gebaseerd op het TNO-rapport Effectafstanden voor het bezigen van professioneel vuurwerk. Hetgeen [appellante] ter zitting over dit rapport heeft aangevoerd doet er niet aan af dat het college zich bij de beoordeling van het bestreden besluit op de aanbevelingen uit de brief van 13 mei 2002 heeft kunnen baseren.
Het college heeft [appellante] ervan op de hoogte gesteld dat aanvragen voortaan op basis van de aanbevelingen uit de brief van 13 mei 2002 zouden worden beoordeeld.
Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die het college op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht noopten van dit beleid af te wijken, te meer nu gebleken is dat het voor [appellante] mogelijk is om bij het vuurwerkevenement waarvoor de vergunning is verleend te voldoen aan de voorgeschreven veiligheidsafstand van 120 meter, alsmede aan de overige aan de vergunning verbonden voorschriften.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de onderhavige voorschriften aan het bestreden besluit konden worden verbonden.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010