201002049/2/H1.
Datum uitspraak: 26 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 11 februari 2010 in zaken nrs. 10/100 en 10/101 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Borne.
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college [verzoekster] onder aanzegging van bestuursdwang gelast een viertal overkappingen van het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen.
Bij besluit van 8 december 2009 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering van dat besluit, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 maart 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting gevoegd met de verzoeken in zaak nr. 201002046/2/H1 behandeld op 18 maart 2010, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. C. Verrillo, advocaat te Oldenzaal, en het college, vertegenwoordigd door Y. Yeyden, H. de Jong en A.H. Oude Middenkoop, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekster] woont, tezamen met [persoon], in een woonwagen op het perceel. Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college [persoon] onder aanzegging van bestuursdwang gelast een carport en een schuurtje van het perceel te verwijderen. Het tegen dit besluit door [persoon] gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 december 2009 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 februari 2010 in zaak nrs. 10/103 en 10/104 heeft de voorzieningenrechter het daartegen door [persoon] ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 8 december 2009 vernietigd, voor zover dat ziet op de carport, bepaald dat het college te dien aanzien een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De door [persoon] en het college ingediende verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening heeft de voorzitter gevoegd ter zitting behandeld met onderhavig verzoek.
2.3. Het verzoek strekt ertoe de last tot verwijdering van de overkappingen te schorsen tot op het hoger beroep is beslist.
2.4. De voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.
Ter voorkoming van onevenredig nadeel aan de zijde van [verzoekster] en bij afweging van alle betrokken belangen, ziet de voorzitter evenwel in dit geval aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de overkappingen reeds in 2002 zijn opgericht en het college de overkappingen, nadat het in 2005 heeft geconstateerd dat zij zonder een daartoe strekkende bouwvergunning zijn opgericht, al die tijd ongemoeid heeft gelaten. Voorts is ter zitting niet gebleken dat aan de zijde van het college sprake is van zodanige dringende belangen dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht en dat het noodzakelijk is de overkappingen op korte termijn te doen verwijderen. Verder heeft het college ter zitting te kennen gegeven dat het uit een oogpunt van kostenbesparing wenselijk is de overkappingen, de carport en het schuurtje gelijktijdig van het perceel te doen verwijderen. Dit is, gelet op voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 februari 2010, thans niet mogelijk.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de onderhavige zaak en zaak nr.
201002046/2/H1moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken, als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, en dat - in verband daarmee - het bedrag dat voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand dient te worden vergoed, gelijkelijk over deze zaken moet worden verdeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borne van 8 december 2009, kenmerk 09uit06329, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borne van 10 maart 2009, kenmerk 09uit01305;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Borne tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Borne aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2010