200905615/1/M2.
Datum uitspraak: 31 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Uden,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 11 februari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant ingestemd met het verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming, opgemaakt van de deelsanering op de locatie Pnemstraat 1 te Uden (hierna: het saneringsverslag).
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 september 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers (Nb), en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, vertegenwoordigd door mr. C.M.P.J. Pardoel en A.C.W. Verbossen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Uden, vertegenwoordigd door M.J.M. van den Elzen, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het college ingestemd met het deelsaneringsplan voor de locatie Pnemstraat 1 te Uden. Er is een saneringsverslag ingediend met betrekking tot de deelsanering.
2.2. In artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming, voor zover hier van belang, is bepaald dat degene die de bodem heeft gesaneerd, na de uitvoering van de sanering, zo spoedig mogelijk schriftelijk verslag doet aan gedeputeerde staten. Ingevolge het tweede lid van dit artikel behoeft het verslag de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het verslag instemmen indien gesaneerd is overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 38.
In artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming, voor zover hier van belang, is bepaald dat degene die de bodem saneert de sanering zodanig uitvoert dat:
a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt;
b. het risico van de verspreiding van verontreinigde stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt.
2.3. [appellanten] stellen dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant ten onrechte heeft ingestemd met het saneringsverslag. Volgens hen is de verontreiniging tot buiten de contouren van het geval van verontreiniging verspreid, waardoor een nader bodemonderzoek had moeten worden uitgevoerd.
2.4. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant stelt dat bij de werkzaamheden op de locatie Pnemstraat 1 de toplaag van de bodem is verwijderd en is herschikt binnen de contouren van het geval van verontreiniging, hetgeen in overeenstemming is met het deelsaneringsplan. Uit de resultaten van het bodemonderzoek dat is overgelegd bij het saneringsverslag blijkt dat aan de rand van de contouren van het geval van verontreiniging geen verontreiniging meer waarneembaar is. Op grond hiervan heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant geen nader onderzoek noodzakelijk geacht.
2.5. Uit artikel 38, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 39c, tweede lid, van de Wet bodembescherming volgt dat het college slechts instemming aan het saneringsverslag kan onthouden als niet wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 gestelde. Volgens het saneringsverslag wordt voldaan aan artikel 38 van de Wet bodembescherming. [appellanten] hebben noch in het beroepschrift, noch ter zitting aan de hand van de door hen overgelegde foto's aannemelijk weten te maken dat de verontreinigde grond is verspreid tot buiten de contouren van het geval van verontreiniging. Het college van gedeputeerde staten van
Noord-Brabant heeft dan ook in redelijkheid kunnen instemmen met het saneringsverslag.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010