200906653/1/M1.
Datum uitspraak: 31 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Peel en Maas,
het college van burgemeester en wethouders van Helden, thans: Peel en Maas,
verweerder.
Bij besluit van 26 februari 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een [vishandel] op het adres [locatie] te [plaats], gemeente Peel en Maas, afgewezen.
Bij brief van 3 augustus 2009, voor zover hier van belang, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Hiertegen heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2009, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.T. Kirpestein, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.F.E. Kees, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] voert aan dat het college in de brief van 3 augustus 2009 ten onrechte heeft volstaan met een gegrondverklaring van zijn bezwaar. Volgens hem had het college tevens een nieuw besluit op zijn verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen moeten nemen.
2.1.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge artikel 7:11, tweede lid, van de Awb herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
2.1.2. Bij het primaire besluit van 26 februari 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen.
Bij brief van 3 augustus 2009 heeft het college het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard. Het college heeft hierbij onder meer overwogen dat de overschrijding van de geluidgrenswaarden op grond van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer tijdens de koopavond op vrijdag tussen 19.00 en 21.00 uur groter is dan in het primaire besluit is aangenomen; daarnaast is volgens het college uit nader onderzoek gebleken dat de geluidgrenswaarden ook op dinsdag tot en met zaterdag gedurende de dagperiode worden overschreden. Het college acht het echter nog altijd niet wenselijk om daadwerkelijk tot handhaving over te gaan; het college geeft de voorkeur aan overleg tussen partijen en het nader onderzoeken van oplossingen voor het beëindigen van de overtreding.
2.1.3. De Afdeling overweegt dat het college in de brief van 3 augustus 2009, voor zover deze betrekking heeft op het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2009, heeft volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaar. De Afdeling ziet in deze brief geen aanwijzingen die erop duiden dat het college tevens is overgegaan tot herroeping van het primaire besluit of tot het nemen van een nieuw primair besluit.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 21 november 2007 in zaak nr.
200509218/1, is het in strijd met artikel 7:11 van de Awb om een bezwaar gegrond te verklaren zonder het primaire besluit te herroepen en, indien nodig, duidelijkheid te bieden over het besluit dat voor dit primaire besluit in de plaats komt. Gelet hierop kan de enkele gegrondverklaring van het bezwaar, zonder dat het primaire besluit wordt herroepen of daarvoor een nieuw besluit in de plaats wordt gesteld, niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Gelet op het voorgaande moet het beroep worden aangemerkt als een beroep gericht tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar.
2.1.4. Uit het systeem van de Awb volgt dat in dit geval aan de hand van artikel 7:10 van de Awb moet worden geoordeeld binnen welke termijn het college een besluit dient te nemen.
In artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, zoals dit vóór 1 oktober 2009 luidde, is bepaald dat het bestuursorgaan op het bezwaarschrift beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
Nu het college, voor zover het het bezwaar tegen het primaire besluit van 26 februari 2009 betreft, binnen deze termijn niet op het bezwaarschrift heeft beslist, heeft het niet tijdig een besluit genomen.
2.2. Het beroep is gegrond. Het ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het primaire besluit van 26 februari 2009 dient te worden vernietigd. Het college dient alsnog een besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het primaire besluit van 26 februari 2009;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan alsnog een besluit op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. de Hek, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. De Hek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010