ECLI:NL:RVS:2010:BM0164

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906523/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk door college van gedeputeerde staten van Utrecht

Op 30 maart 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in een geschil tussen onder meer de verzoekers en het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Het geschil betreft de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk', dat door de raad van De Bilt was vastgesteld op 27 november 2008. De verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 7 juli 2009, waarin goedkeuring werd verleend aan het bestemmingsplan. Tevens hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vrezen voor onomkeerbare gevolgen van de goedkeuring van het bestemmingsplan.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 maart 2010, waar de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, en het college, vertegenwoordigd door een ambtenaar van de provincie, aanwezig waren. Ook de raad van De Bilt was vertegenwoordigd. De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening zich richt tegen de aanpassing van de begripsbepaling 'agrarisch bedrijf' in het bestemmingsplan, die volgens de verzoekers niet heeft geleid tot een heroverweging van de bestemming van agrarische bedrijven op bepaalde gronden.

De voorzitter heeft vastgesteld dat de verzoekers geen beroep hebben ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan en dat de aanpassing van de begripsbepaling niet dwingt tot een herziening van de bestemming van alle agrarische bedrijven. De voorzitter heeft geconcludeerd dat de gewijzigde begripsbepaling als toetsingskader dient voor bouwaanvragen en dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200906523/2/R2.
Datum uitspraak: 30 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het door de raad De Bilt (hierna: de raad) bij besluit van 27 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Maartensdijk ex artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening".
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2009, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 maart 2010, waar [verzoekers], in persoon en bijgestaan door mr. S. Land, en het college, vertegenwoordigd door W.J. de Vries, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterkamp en A. van Breda, werkzaam bij gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan betreft deels een reparatieplan naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2003, zaaknrs.
200103396/1 en 200105173/1.
2.3. Ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, worden de voorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk zoals aangeduid in artikel 1, op de hierna omschreven wijze aangepast. In artikel begripsbepalingen wordt toegevoegd de begripsomschrijving n. agrarisch bedrijf en wel als volgt:
n. agrarisch bedrijf: een reëel en volwaardig bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij houtteelt is uitgesloten.
2.4. Het verzoek om voorlopige voorziening richt zich tegen het gegeven dat de raad bij het vaststellen van het plan weliswaar de begripsbepaling van "agrarisch bedrijf" op grond van de door [verzoekers] ingediende zienswijze heeft aangepast, maar dat dit niet heeft geleid tot een heroverweging van de bestemming van de agrarische bedrijven op gronden met de bestemmingen "Stadsrandgebied" en "Kleinschalig Overgangsgebied" in bijzonder voor zover dit betreft het perceel Kooijdijk 14 te Westbroek. [verzoekers] stellen zich op het standpunt dat dit geen recht doet aan de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2003 waar goedkeuring is onthouden aan de begripsbepaling van agrarisch bedrijf. Nu de aanpassing van de begripsbepaling niet heeft geleid tot een herziening van de bestemming van de agrarische bedrijven vrezen [verzoekers], die woonachtig zijn op [locatie] te [plaats], voor onomkeerbare gevolgen omdat aanspraak kan worden gemaakt op de van toepassing zijnde bouwmogelijkheden ook voor bedrijven die niet voldoen aan de begripsbepaling.
2.5. De gewijzigde vaststelling van het plan heeft onder meer betrekking op een aanpassing van de begripsbepaling "agrarisch bedrijf", in die zin dat daaraan de termen 'reëel' en 'volwaardig' zijn toegevoegd.
2.6. De voorzitter neemt in aanmerking dat [verzoekers] geen beroep hebben ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Maartensdijk door het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Aldus hebben zij berust in de bestemming van de agrarische bedrijven op gronden met de bestemmingen "Stadsrandgebied" en "Kleinschalig Overgangsgebied" in bijzonder voor zover dit betreft het perceel Kooijdijk 14 te Westbroek. De betwisting van de stelling van de raad dat aan de toekenning van deze bestemming toepassing van een feitelijke norm in combinatie met inventarisatiegegevens ten grondslag ligt, kan in deze procedure niet meer aan de orde komen. De omstandigheid dat door de Afdeling aan de oorspronkelijk in het bestemmingsplan "Buitengebied" opgenomen omschrijving van "agrarisch bedrijf" goedkeuring is onthouden en bij het onderhavige bestemmingsplan gewijzigd is opgenomen, dwingt er naar het voorlopige oordeel van de voorzitter niet toe dat de bestemming van alle agrarische bedrijven opnieuw zou dienen te worden vastgesteld.
2.7. De voorzitter merkt op dat bij de aanvraag voor een bouwvergunning wordt getoetst of de aanvraag in overeenstemming is met de bestemming. De raad heeft in dit kader ter zitting naar voren gebracht dat de begripsbepalingen mede als toetsingskader dienen voor een bouwaanvraag en dat de gewijzigde begripsbepaling als zodanig in rechte toetsbaar is bij de beslissing op de bouwaanvraag. Dit komt de voorzitter niet onjuist voor.
2.8. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2010
224.