200907969/2/H1.
Datum uitspraak: 30 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Zaanstad,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 25 augustus 2009 in zaak nr. 09-623 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college).
Bij besluit van 4 september 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een onbemand tankstation op het perceel[locatie] te [plaats], gemeente Zaanstad (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 december 2008 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2009, verzonden op 1 september 2009, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 november 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 maart 2010, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. W. Hilbink, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door mr. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt tot schorsing van de besluiten van 24 december 2008 en van 4 september 2008. Aan dat verzoek is ten grondslag gelegd dat met de bouwwerkzaamheden ter realisering van het bouwplan is aangevangen en voorkomen dient te worden dat onevenredige en onherstelbare gevolgen zullen intreden, hangende de behandeling van het door [verzoeker] ingestelde hoger beroep.
2.3. Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het tegen het besluit ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden.
2.4. Ter zitting is door partijen te kennen gegeven dat met de bouwwerkzaamheden ter realisering van het bouwplan reeds enige tijd geleden is aangevangen. Tussen partijen is niet in geschil dat in ieder geval vanaf 15 februari 2010 op het perceel heiwerkzaamheden werden verricht en dat ten tijde van het indienen van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening door [verzoeker], bij brief van 9 maart 2010, de bouwwerkzaamheden in een vergevorderd stadium waren. Daartoe ter zitting in de gelegenheid gesteld, heeft [verzoeker] voor het tijdsverloop tussen de aanvang van de bouwwerkzaamheden en het indienen van het verzoek geen genoegzame verklaring gegeven. Desgevraagd is voorts namens vergunninghoudster ter zitting te kennen gegeven dat de ingebruikneming van het tankstation op 15 april 2010 is voorzien.
2.5. Hetgeen [verzoeker] naar voren brengt, geeft geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en de bouwvergunning eerste fase niet mochten worden verleend.
Daarbij wordt allereerst in aanmerking genomen dat [verzoeker], zoals deze desverzocht ter zitting heeft bevestigd, geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 november 2009, waarbij het beroep tegen het besluit van 4 mei 2009, waarbij het besluit van 28 november 2008 tot verlening van bouwvergunning tweede fase voor het bouwplan in bezwaar is gehandhaafd, ongegrond is verklaard.
Voorts acht de voorzitter in dit verband van belang dat het betoog van [verzoeker] dat de oprichting van het tankstation vergunningplichtig is op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, in samenhang met Bijlage 1, aanhef en onderdeel p, onder 9º, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit), voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, moet er rekening mee worden gehouden dat de Afdeling in de bodemprocedure oordeelt dat dit betoog buiten beschouwing dient te blijven. Zo dit betoog evenwel in de overweging dient te worden betrokken, bestaat naar het oordeel van de voorzitter evenmin gerede twijfel dat de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure stand zal houden. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat bij het nameten ter zitting van de bouwtekening op schaal, niet is gebleken dat de afstand van de afleverzuil van het tankstation tot de dichtstbijzijnde woning van derden minder dan 20 meter bedraagt.
2.6. Gelet op het hiervoor onder 2.5 overwogene en de omstandigheden zoals hiervoor onder 2.4 vermeld in aanmerking genomen, moeten de belangen van vergunninghoudster, zoals ter zitting toegelicht, bij het mogen voortzetten van de bouwactiviteiten hangende hoger beroep van zwaarder gewicht worden geacht dan die van [verzoeker], zoals hiervoor onder 2.2 vermeld, bij het schorsen van de vrijstelling en bouwvergunning eerste fase. Overigens neemt vergunninghoudster, door gebruik te maken van de vrijstelling en bouwvergunning eerste fase een risico, waarvan de eventuele negatieve gevolgen voor haar rekening komen.
2.7. Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2010