ECLI:NL:RVS:2010:BM0176

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906702/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • W. van Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan Buitengebied 2008 en verzoeken om voorlopige voorzieningen

In deze uitspraak van de Raad van State op 31 maart 2010, met zaaknummer 200906702/2/R3, is een verzoek om voorlopige voorziening behandeld met betrekking tot het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" van de gemeente Baarle-Nassau. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 16 juli 2009, werd door verschillende verzoekers, waaronder bewoners en milieuorganisaties, betwist. De verzoekers stelden dat het plan onterecht uitbreidingsmogelijkheden voor camping Ponderosa en andere agrarische bestemmingen bood, wat zou leiden tot negatieve gevolgen voor de omgeving. Tijdens de zitting op 5 maart 2010 werden de verzoeken besproken, waarbij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, R.J. Hoekstra, oordeelde dat de vereiste spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbrak. De voorzitter concludeerde dat de verzoeken van de verzoekers, voor zover gericht op de uitbreiding van camping Ponderosa, niet voor inwilliging in aanmerking kwamen. Wel werd het besluit tot vaststelling van de plandelen met de bestemming "Agrarisch, paardenhouderij" en een specifiek artikel van de planregels geschorst, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de locaties waar omschakeling naar intensieve veehouderij was toegestaan. De verzoeken van andere betrokkenen, zoals [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6], werden afgewezen omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De Raad van State veroordeelde de gemeente tot vergoeding van proceskosten aan enkele verzoekers.

Uitspraak

200906702/2/R3.
Datum uitspraak: 31 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), wonend te [woonplaats],
3. de vereniging Vereniging ABC Milieugroep, gevestigd te Baarle-Nassau, en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg (hierna: ABC en BMF),
4. [verzoeker sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [verzoeker sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [verzoeker sub 6, wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Baarle-Nassau,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2009, [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2009, ABC en BMF bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2009, [verzoeker sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2009, [verzoeker sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2009, en [verzoeker sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, hebben [verzoeker sub 1] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2009, hebben ABC en BMF de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee zij beroep hebben ingesteld hebben [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 5 maart 2010, waar [verzoeker sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.G. Vlemminx-Boekhorst, [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door M.R.M. van Laarhoven, ABC en BMF, vertegenwoordigd door S.H. Borsboom, H.C. Gerringa en H.G. Stekelenburg-Hoogervorst, gemachtigden, [verzoeker sub 4], in persoon en bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [verzoeker sub 5], in persoon, [verzoeker sub 6], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Engelvaart, gemachtigde, en door M. Kap, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn daar als belanghebbenden gehoord Camping Ponderosa B.V., vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, vertegenwoordigd door ing. B.A.M. Couvee, werkzaam bij de provincie.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen en het verzoek van ABC en BMF, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel dat voorziet in een bestemming ten behoeve van camping Ponderosa
2.2. [verzoeker sub 1] en anderen en ABC en BMF richten zich tegen de uitbreidingsmogelijkheden die in het plan ten behoeve van camping Ponderosa zijn opgenomen. [verzoeker sub 1] en anderen richten zich voorts tegen de gebruiksmogelijkheden voor horeca die het plan ter plaatse van de camping mogelijk maakt.
2.2.1. Ter zitting heeft Ponderosa verklaard dat geen gebruik zal worden gemaakt van de uitbreidingsmogelijkheden die haar in het plan worden geboden voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak en dat bouwvergunningaanvragen ten behoeve van de camping tot dat tijdstip niet aan de orde zijn.
2.2.2. Gelet op de toezegging van Ponderosa is de voorzitter van oordeel dat de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt wat betreft de in het plan opgenomen uitbreidingsmogelijkheden voor Ponderosa. Voorts kan tegen gebruik van gronden voor horecadoeleinden, indien het besluit tot vaststelling van het plan op dit punt vernietigd wordt, handhavend worden opgetreden voor zover het niet in overeenstemming is met het planologische regime dat na vernietiging geldt, indien daartoe aanleiding bestaat. De inwerkingtreding van het plan leidt in zoverre niet tot een onomkeerbare situatie.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking. Dit geldt eveneens voor het verzoek van ABC en BMF, voor zover dat ziet op de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van camping Ponderosa.
Het verzoek van ABC en BMF voor het overige
2.3. Het verzoek van ABC en BMF ziet op het gehele besluit tot vaststelling van het plan en zij voeren in dit verband diverse bezwaren aan.
2.4. De voorzitter stelt voorop dat de onderhavige procedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van de bezwaren van ABC en BMF. Dit kan eerst in de bodemprocedure plaatsvinden. Thans zal op grond van hetgeen zij aanvoeren worden beoordeeld of in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van een ordemaatregel, waarbij de betrokken belangen in aanmerking worden genomen.
2.5. Ten aanzien van het betoog van ABC en BMF dat hun zienswijze over de toegestane hoogte van lichtmasten van 8 meter bij paardenhouderijen gegrond is verklaard, maar dat vervolgens is nagelaten het plan op dit punt te wijzigen, heeft de raad verklaard dat het plan abusievelijk niet is aangepast op dit punt. Gelet hierop acht de voorzitter niet uitgesloten dat de Afdeling tot het oordeel zal komen dat het besluit tot vaststelling van het plan op dit punt tot stand is gekomen in strijd met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid. Het aangevoerde geeft derhalve aanleiding om het besluit tot vaststelling van de plandelen met de bestemming "Agrarisch, paardenhouderij" te schorsen.
2.6. ABC en BMF hebben aangevoerd dat het plan ten onrechte de mogelijkheid biedt voor omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij.
2.6.1. Ingevolge artikel 4.1.1., aanhef en onder b, van de planregels zijn op gronden met de bestemming "Agrarisch, agrarisch bedrijf" intensieve veehouderijen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding op verbeelding 1.
Ingevolge artikel 4.3.1. van de planregels is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de gronden gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 4.3.2., aanhef en onder a, sub 3, wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in 4.3.1 in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de omschakeling van de bestaande in lid 4.1.1 sub a. tot en met e. genoemde agrarische bedrijfsvorm in een andere op die plaats genoemde bedrijfsvorm, met uitzondering van de omschakeling naar een intensieve veehouderij, voor zover het bestemmingsvlak gelegen is binnen een op verbeelding 3 weergegeven verwevingsgebied, indien de locatie kan worden aangemerkt als een duurzame locatie intensieve veehouderij volgens de als bijlage achter de planregels gevoegde "Handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor intensieve veehouderij".
Voornoemde handleiding bestaat uit een bijlage bij het reconstructieplan Peel en Maas met provinciaal beleid over duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat volgens hem met name uit de in deze bijlage opgenomen tabel 6 blijkt op welke locaties omschakeling naar een intensieve veehouderij mogelijk is. Het betreft een tabel waarin alle randvoorwaarden zijn vermeld waarmee bij de beoordeling van duurzame locaties minimaal rekening dient te worden gehouden. In de tabel is voorts vermeld dat daarnaast dient te worden bezien hoe het voorgenomen initiatief past binnen de (komende) reconstructiezonering en andere (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen.
2.6.2. Naar voorlopig oordeel van de voorzitter blijkt uit artikel 4.3.2., aanhef en onder a, sub 3 van de planregels onvoldoende duidelijk op welke locaties omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij is toegestaan.
De voorzitter ziet dan ook aanleiding om over te gaan tot schorsing van artikel 4.3.2., aanhef en onder a, sub 3 van de planregels.
2.7. Ten aanzien van de bezwaren van ABC en BMF tegen de bouwvlakken die zijn toegekend aan intensieve veehouderijen, heeft de raad toegelicht dat in het plan is aangesloten bij de bestaande bouwvlakken van bedrijven. Gelet hierop leidt schorsing van het besluit tot vaststelling van de plandelen die voorzien in een dergelijk bouwvlak er niet toe dat ter plaatse geen ontwikkelingen mogelijk zijn totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak, zodat geen sprake is van spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.8. Ten aanzien van het ter zitting door ABC en BMF naar voren gebrachte betoog dat de vereiste natuurcompensatie voor twee bestaande woningen tussen het Goordonk en de Oude Bredasebaan niet heeft plaatsgevonden heeft de raad ter zitting toegelicht dat de woningen reeds een bestemming hadden die op bewoning was toegesneden. Nu het bestaande woningen betreft die reeds een woonbestemming hadden, is de voorzitter van oordeel dat, wat er ook zij van het betoog van ABC en BMF dat ten onrechte geen natuurcompensatie heeft plaatsgevonden, daarin geen spoedeisend belang kan worden gevonden dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.9. Met betrekking tot het betoog van ABC en BMF dat aan een aantal zandpaden in het plangebied ten onrechte een agrarische bestemming is toegekend, heeft de raad toegelicht dat dit verband houdt met ruilverkaveling. Het aangevoerde geeft voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder belang heeft kunnen toekennen aan het belang van het toekennen van een agrarische bestemming aan deze gronden in het kader van de ruilverkaveling dan aan het behoud van de daarop rustende bestemming.
2.10. Hetgeen ABC en BMF overigens hebben aangevoerd geeft de voorzitter, de reactie van de raad op de door ABC en BMF naar voren gebrachte zienswijze daarbij mede in aanmerking genomen, bij afweging van alle betrokken belangen geen aanleiding tot het treffen van een verdere voorlopige voorziening dan reeds vermeld in de overwegingen 2.5. en 2.6.2..
Het verzoek van [verzoeker sub 4]
2.11. Het verzoek van [verzoeker sub 4] heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Agrarisch, paardenhouderij" dat ziet op het perceel Boschoven 5.
2.11.1. Nu hetgeen ABC en BMF hebben aangevoerd aanleiding geeft om het besluit tot vaststelling van de plandelen met de bestemming "Agrarisch, paardenhouderij" te schorsen, zoals overwogen in 2.5., is daarmee tevens tegemoetgekomen aan het verzoek van [verzoeker sub 4] om het treffen van een voorlopige voorziening. Zijn bezwaren tegen het toekennen van deze bestemming behoeven thans dan ook geen bespreking.
De verzoeken van [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6]
2.12. [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6] richten zich tegen de voorziene aanpassing van de N260 op het traject tussen Baarle-Nassau tot de grens tussen Nederland en België.
2.12.1. Wat betreft het standpunt van de raad dat [verzoeker sub 5] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het door hem bestreden plandeel, overweegt de voorzitter dat hij voorshands ervan uitgaat dat [verzoeker sub 5] wel als zodanig kan worden aangemerkt, gezien de afstand van zijn woning tot de N260 van ongeveer 200 meter en gezien de ruimtelijke uitstraling van deze weg op zijn perceel.
2.12.2. De onomkeerbare gevolgen die de werkzaamheden ten behoeve van de aanpassing van de N260 met zich brengen, zijn gelegen in de aanpassing van deze weg en de in verband daarmee voorgenomen bomenkap.
2.12.3. Ten behoeve van de werkzaamheden ter aanpassing van de N260 zijn reeds een kapvergunning en een aanlegvergunning verleend, waarover thans procedures aanhangig zijn bij onderscheidenlijk de rechtbank Breda en de Afdeling. Het treffen van een voorlopige voorziening is niet van invloed op die vergunningen. Ter zitting heeft de raad een luchtfoto getoond waarop contouren van de N260, zoals die zullen liggen na aanpassing, zijn weergegeven en waarop is weergegeven welke gronden thans reeds zijn bestemd voor verkeersdoeleinden. Aan de hand hiervan heeft de raad toegelicht dat ook na aanpassing van de N260 het verharde deel van de N260 zich bevindt op gronden die thans reeds zijn bestemd voor verkeersdoeleinden.
Gelet op het voorgaande kan met schorsing van het besluit tot vaststelling van het door [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6] bestreden plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" niet worden voorkomen dat onomkeerbare gevolgen intreden voordat de Afdeling in de bodemzaak heeft geoordeeld over het plan.
2.12.4. De conclusie is dat de voorzitter van oordeel is dat met de verzoeken van [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6] geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening voor het bestreden plandeel rechtvaardigt. Gelet hierop dienen deze verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
2.13. Het verzoek van [verzoeker sub 2] ziet op de in het plan aangebrachte koppeling van de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Door de koppeling van deze percelen maakt het voorliggende plan ter plaatse in totaal één bedrijfswoning mogelijk, terwijl voorheen op beide percelen een bedrijfswoning was toegestaan. [verzoeker sub 2] stelt dat hij, vooruitlopend op de door hem voorgenomen splitsing van de bedrijfslocaties [locatie 1] en [locatie 2], een bouwvergunningaanvraag heeft ingediend voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel [locatie 2]. [verzoeker sub 2] betoogt dat de lopende procedure over deze aanvraag spoedeisend belang oplevert dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Hij wijst er op dat bij de besluitvorming is afgezien van het verlenen van medewerking aan een bedrijfswoning aan de [locatie 2] met het oog op de omstandigheid dat in het voorliggende plan de mogelijkheid vervalt om op zowel het perceel [locatie 1] als het perceel [locatie 2] een bedrijfswoning te realiseren.
2.13.1. Tussen partijen is niet in geschil dat zich aan de [locatie 1] reeds een bedrijfswoning bevindt. Evenmin is in geschil dat de bouwvergunningaanvraag is ingediend voordat het voorliggende plan in ontwerp ter inzage is gelegd en dat ter zake van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] geen voorbereidingsbesluit is genomen. Om die reden heeft het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau bij zijn besluit van 9 februari 2010 op het bezwaar van [verzoeker sub 2] tegen de eerdere weigering van de bouwaanvraag voor het bouwen van een woning aan de [locatie 2] te handhaven, niet getoetst of de aanvraag in overeenstemming is met de in het voorliggende plan aan het perceel toegekende bestemming, maar aan de bestemming die in het bestemmingsplan "Buitengebied" aan het perceel is toegekend. In zoverre is schorsing van het plan, voor zover bestreden, niet van belang voor het te hanteren toetsingskader bij de rechterlijke toetsing van voornoemde beslissing op bezwaar van 9 februari 2010. Gelet hierop is in zoverre geen sprake van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders aansluiting heeft gezocht bij het voorliggende plan bij de beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat om medewerking te verlenen aan een bedrijfswoning aan de [locatie 2] rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzitter evenmin het treffen van een voorlopige voorziening. Daartoe overweegt de voorzitter dat een voorlopige voorziening die ertoe strekt dat wel medewerking wordt verleend aan realisering van een bedrijfswoning aan de [locatie 2], in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemzaak, een te verstrekkend karakter heeft.
Ook de door [verzoeker sub 2] beoogde splitsing van de bedrijfslocaties geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van de Afdeling in de bodemzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
2.13.2. De conclusie is dat de voorzitter van oordeel is dat met het verzoek van [verzoeker sub 2] geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening voor het bestreden plandeel rechtvaardigt. Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
Proceskosten
2.14. De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker sub 4] en ABC en BMF. Ten aanzien van [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Baarle-Nassau van 16 juli 2009 voor zover daarbij:
a. de plandelen met de bestemming "Agrarisch, paardenhouderij" zijn vastgesteld;
b. artikel 4.3.2., aanhef en onder a, sub 3 van de planregels is vastgesteld;
II. wijst de verzoeken van [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6] geheel, en het verzoek van de vereniging Vereniging ABC Milieugroep en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie voor het overige, af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Baarle-Nassau tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging ABC Milieugroep en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 30,85 (zegge: dertig euro en vijfentachtig cent);
veroordeelt de raad van de gemeente Baarle-Nassau tot vergoeding van bij [verzoeker sub 4] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 463,05 (zegge: vierhonderddrieënzestig euro en vijf cent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Baarle-Nassau aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de vereniging Vereniging ABC Milieugroep en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 4] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010
528.