200905581/1/H1.
Datum uitspraak: 7 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Breda,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) van 8 juni 2009 in zaken nrs. 07/4384 en 07/4395 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
[appellant sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college).
Bij besluit van 3 februari 2005 heeft het college met gebruikmaking van de op 7 oktober 2004 verleende vrijstelling bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten van twee windturbines op het perceel [locatie] te Breda (hierna: het perceel).
Bij besluiten van 4 september 2007 heeft het college opnieuw beslist op de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren, die bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de besluiten van 7 oktober 2004 en 3 februari 2005 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 8 juni 2009, verzonden op 18 juni 2009, heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2009, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 30 juli 2009. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 24 augustus 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2010, waar Van den [appellant sub 1], bijgestaan door A.R. van Damme, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. R.J.G. Ensink, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Ruis en H. Vollaard, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. D. Kik, verschenen.
2.1. Het bouwplan ziet op het oprichten van twee windturbines met een ashoogte van elk 70 m. De windturbines zijn bedoeld voor de energievoorziening van meerdere huishoudens.
2.2. Naar ter zitting is bevestigd, rusten op het perceel ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of kultuurhistorische waarden A (lk)" en "Agrarisch gebied met waardevolle landschappelijke openheid A (lo)". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Om medewerking te verlenen aan het bouwplan heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.4. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, kan de motivering van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: het advies), dat deel uitmaakt van de besluiten van 4 september 2007, deze besluiten dragen. Deze motivering is weliswaar summier, maar niet onvoldoende. In het advies is geconcludeerd dat de conclusie in het in opdracht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] opgestelde rapport "Windturbines Klein Overveld, Breda" van R. Wagemakers landschapsarchitect van 4 april 2007 (hierna: de contra-expertise) dat het door MTD Landschapsarchitecten in opdracht van de gemeente Breda opgestelde "Landschapsplan windturbines, Nieuwveer Breda" (hierna: het landschapsplan) in strijd is met de nota "Brabant voor de Wind; Uitvoeringsnota Windenergie Noord-Brabant 2003-2006" (hierna: de Uitvoeringsnota), onjuist is. Onder verwijzing naar de Uitvoeringsnota alsmede het landschapsplan en de ruimtelijke onderbouwing van december 2006, in welke stukken - kort weergegeven - een standpunt is ingenomen over de inpasbaarheid van het bouwplan in de omgeving, wordt in het advies geconcludeerd dat vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning kan worden verleend en dat de eerder door de rechtbank in haar uitspraak van 4 april 2006 in de zaken nrs. 05/3018 en 05/3019 inzake het bouwplan gesignaleerde motiveringsgebreken zijn geheeld.
2.5. Zowel [appellant sub 1] als [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat in de verklaring van geen bezwaar van 26 juni 2007 noch in de ruimtelijke onderbouwing een deugdelijke motivering is gegeven ten aanzien van de inpasbaarheid van het project in de omgeving alsmede de gevolgen daarvan voor de omgeving, zodat het college hiervan in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren daartoe aan dat de rechtbank het deskundigenbericht van de Stichting Advisering bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening van 1 september 2008 (hierna: het deskundigenbericht) niet aan de aangevallen uitspraak ten grondslag had mogen leggen, nu daarin is geconcludeerd dat het landschapsplan, waarnaar in de verklaring van geen bezwaar en de ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen, kan worden aangemerkt als een integraal landschappelijk ontwerp als bedoeld in de Uitvoeringsnota. Het landschapsplan maakt volgens hen niet inzichtelijk in hoeverre door het project de leefomgeving, de natuurwaarden, het landschap en de gebruiksfunctie in de omgeving worden behouden dan wel versterkt. Onder verwijzing naar de contra-expertise stellen zij dat inpassing van windturbines in de omgeving niet mogelijk is zonder aantasting van eerdergenoemde waarden. Zij wijzen er in dit verband op dat in het deskundigenbericht wordt erkend dat in het landschapsplan de gevolgen voor de directe omgeving onderbelicht zijn gebleven, hetgeen volgens hen ook geldt voor de bespreking van de cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke onderbouwing. Bovendien wordt in het deskundigenbericht buiten het in de Uitvoeringsnota opgenomen toetsingskader getreden door het project in breder perspectief te beoordelen in plaats van het accent te leggen op de inpassing van het project in de directe omgeving.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren tot slot aan dat de rechtbank het college ten onrechte is gevolgd in zijn standpunt dat de cultuurhistorische waarden ter plaatse niet (meer) aanwezig zijn, terwijl het bestemmingsplan het perceel aanduidt als een gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Dat er na de ruilverkaveling geen sprake meer zou zijn van deze waarden is volgens hen onjuist, nu het gebied in de loop der jaren nauwelijks is veranderd. Een gedegen onderzoek naar de landschappelijke en cultuurhistorische waarden is op zijn plaats, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
2.5.1. Vast staat dat het perceel blijkens de bij de Uitvoeringsnota behorende kaart "Mogelijkheden en belemmeringen voor windenergie" is gesitueerd in een geel gekleurd gebied. Geel gekleurde gebieden zijn volgens de Uitvoeringsnota gebieden waar plaatsing van windturbines mogelijk is, maar minder voor de hand ligt. Dit zijn vooral de karakteristieke gebieden die landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol zijn. Het plaatsen van windturbines is in deze gebieden alleen toegestaan als de leefomgeving, de natuurwaarden, het landschap en de gebruiksfuncties in de omgeving worden behouden dan wel versterkt. Een integraal landschappelijk ontwerp met aandacht voor de ingreep, de inpassing en de samenhang met de omgeving is noodzakelijk.
2.5.2. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van het deskundigenbericht waarin is vermeld dat het landschapsplan kan worden aangemerkt als een integraal landschappelijk ontwerp als bedoeld in de Uitvoeringsnota. In het landschapsplan is, zoals in het deskundigenbericht is geconcludeerd, onder meer aandacht besteed aan de aard, opstelling en vormgeving van de windturbines, de inpassing van de windturbines in de (directe) omgeving en het landschap alsmede de gevolgen van de windturbines voor de identiteit van het landschap, de natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. Daarmee wordt voldaan aan de in de Uitvoeringsnota gestelde eisen voor een integraal landschappelijk ontwerp. Dat in het deskundigenbericht is geconstateerd dat het landschapsplan, naast het in beeld brengen van de directe omgeving en de gevolgen van het bouwplan daarop, tevens gericht moet zijn op het in beeld brengen van de omgeving in breder perspectief, leidt niet tot het oordeel dat daarmee buiten het in de Uitvoeringsnota gestelde toetsingskader is getreden. Uit de Uitvoeringsnota volgt immers onder meer dat de totale opbouw van een gebied in een breder perspectief een criterium is dat bij de locatiekeuze een rol speelt. Ook anderszins is niet gebleken dat in het deskundigenbericht criteria zijn gebruikt die zich niet verdragen met het in de Uitvoeringsnota neergelegde beleid.
2.5.3. De Afdeling kan zich met de rechtbank vinden in de conclusie van het deskundigenbericht dat het merendeel van de in de Uitvoeringsnota vermelde uitgangspunten en randvoorwaarden in de ruimtelijke onderbouwing, gelezen in verband met het landschapsplan, aan de orde is gekomen. De enkele stelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat in de ruimtelijke onderbouwing en in de verklaring van geen bezwaar niet expliciet is vermeld aan welke in de Uitvoeringsnota opgenomen randvoorwaarden en uitgangspunten is getoetst, leidt niet tot een ander oordeel.
2.5.4. In de contra-expertise wordt enkel op grond van de maatvoering van de windturbines, afgezet tegen de schaal van het landschap in de directe omgeving van de locatie, een standpunt tegen de locatiekeuze en de inpasbaarheid van de windturbines in de directe omgeving ingenomen. Weliswaar kan, zoals in het deskundigenbericht is gesteld, niet worden ontkend dat windturbines van 70 m hoog visueel dominant zijn, maar dit betekent niet dat reeds vanwege deze maatvoering niet aan de in de Uitvoeringsnota gestelde randvoorwaarden en uitgangspunten wordt voldaan en dat daarom inpassing van de windturbines in de (directe) omgeving en het landschap onaanvaardbaar is. Het college heeft zich onder verwijzing naar het landschapsplan en de ruimtelijke onderbouwing op het standpunt gesteld dat van onaanvaardbare inpassing van de windturbines geen sprake is. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat het project is gelegen in een overgangsgebied van een stedelijk-industrieel randgebied naar een open agrarisch weidegebied en is, mede vanwege deze ligging, voor het project aansluiting gezocht bij infrastructurele ingrepen in de omgeving, zoals de op korte afstand gelegen snelweg, spoorlijnen en de rioolwaterzuivering. Voorts kunnen de twee windturbines op één lijn worden gesteld met de bij de rioolwaterzuivering behorende windturbine, waarbij de contouren van de snelweg en spoorlijnen - met een lichte draaiing - worden gevolgd. Onder deze omstandigheden heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de inpassing van de windturbines in de (directe) omgeving en het landschap niet onaanvaardbaar is.
Dat de rechtbank in navolging van het deskundigenbericht heeft geconstateerd dat de eventuele aanwezigheid van cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke onderbouwing onderbelicht is gebleven, maar daaraan geen gevolgen heeft verbonden, leidt niet tot een ander oordeel. In het landschapsplan is vermeld dat de locatie niet in of nabij een Brabants Belvédèregebied is gelegen, wat zou duiden op cultuurhistorisch waardevol landschap. Ter zitting is aan de hand van kaartmateriaal voldoende aannemelijk geworden dat de cultuurhistorische waarden vooral ten zuiden van het project zijn gelegen en dat het project in een overgangsgebied is gelegen van - kort weergegeven - het Brabantse zandwalgebied naar rivierkleigebied. Voorts beslaat de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of kultuurhistorische waarden A (lk)" een groot gebied, hetgeen betekent dat, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, niet op elk perceel binnen deze bestemming cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat op het perceel of in de directe nabijheid daarvan cultuurhistorische waarden voorkomen.
Gezien het vorenstaande, bestaat, zoals de rechtbank terecht heeft geconcludeerd, geen grond voor het oordeel dat het project niet voldoet aan het in de Uitvoeringsnota opgenomen beleid.
2.5.5. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bij zijn besluit tot het verlenen van vrijstelling voor het project in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de verklaring van geen bezwaar en aan het project een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010