201000999/2/M1.
Datum uitspraak: 1 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HKS Scrap Metals B.V., gevestigd te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 10 december 2009 heeft het college met toepassing van de artikelen 8.22 en 8.23 van de Wet milieubeheer voorschriften, verbonden aan de op 12 september 2003 aan HKS verleende revisievergunning voor haar inrichting aan De Kalkovens 30 te Zwartsluis, gemeente Zwartewaterland, ingetrokken, gewijzigd en aangevuld.
Tegen dit besluit heeft HKS bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, heeft HKS de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 maart 2010, waar HKS, vertegenwoordigd door mr. M.H.W. Bodelier en mr. A.H. Gaastra, beiden advocaat te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en A. Koppejan, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Orie en A. Vos, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland, vertegenwoordigd door W. Kooijman en L. Vasse, beiden werkzaam bij het waterschap, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. HKS betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 8.22 en 8.23 Wet milieubeheer omdat de nieuwe en de gewijzigde voorschriften niet in het belang van het milieu en feitelijk onuitvoerbaar zijn.
2.3. Ingevolge voorschrift 2.1.3 treft vergunninghoudster zodanige voorzieningen of maatregelen dat ten gevolge van op- en overslagactiviteiten en bewerking van afvalstoffen, op de erfscheiding alsmede 2 meter vanaf een eventuele bron geen visueel waarneembare stofverspreiding zal optreden.
2.3.1. HKS betoogt dat de Nederlandse emissierichtlijn lucht (InfoMil 2006; hierna: de NeR) een voorschrift als het onderhavige niet eist. Voorts stelt zij dit voorschrift niet te kunnen naleven, omdat binnen de terreingrenzen enige stofontwikkeling niet is uit te sluiten, waarbij twee meter wel een hele korte afstand is en ook niet te meten is.
2.3.2. Naar het oordeel van de voorzitter is het bepaalde in voorschrift 2.1.3 niet ongebruikelijk en voor HKS in redelijkheid niet zodanig bezwarend dat dit kan leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Ingevolge voorschrift 2.2.4 mag opslag van schroot en ferro metaal, behorend tot de stuifklasse S4 ingevolge de NeR, buiten plaatsvinden mits de opslag, indien hier aanleiding toe is, door besproeiing vochtig wordt gehouden teneinde stofverspreiding te voorkomen.
Ingevolge voorschrift 2.2.5 dient stofverspreiding ten gevolge van verkeer op en vanaf het opslagterrein waar stuifgevoelige stoffen worden opgeslagen onder meer te worden beperkt door a. het aantal verkeersactiviteiten op het terrein zo gering mogelijk te houden en d. de wegen van het terrein zonodig te sproeien.
2.4.1. HKS betoogt dat onduidelijk is wanneer aanleiding zou bestaan om de bedoelde materialen te bevochtigen en de wegen te sproeien. Bovendien stelt HKS niet aan deze voorschriften te kunnen voldoen omdat zij kampt met een zeer beperkte afvoercapaciteit van de riolering. Voorts is volgens HKS onduidelijk wat van haar wordt verwacht om de verkeersbewegingen zo gering mogelijk te houden. De verkeersbewegingen zijn nu eenmaal inherent aan de bedrijfsvoering, aldus HKS.
2.4.2. De voorzitter acht de verplichtingen tot bevochtigen en sproeien in de voorschriften 2.2.4 en 2.2.5 voldoende bepaald, nu deze, zoals het college heeft betoogd, betrekking hebben op situaties als bedoeld in voorschrift 2.1.3. Ter zitting is niet overtuigend duidelijk geworden dat de voorgeschreven stofbeperkende maatregelen tot gevolg zouden hebben dat meer afvoerwater ontstaat dan de capaciteit van de riolering aankan. Ook de verplichting het aantal verkeersactiviteiten op het terrein zo gering mogelijk te houden acht de voorzitter, nu "zo gering mogelijk" een grens vindt in hetgeen noodzakelijk is voor de vergunde bedrijfsvoering, niet zodanig dat daarin aanleiding is gelegen voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Ingevolge voorschrift 2.2.6 moet stofverspreiding door voertuigen buiten het opslagterrein worden voorkomen door voertuigen schoon te spuiten en de banden te reinigen alvorens deze het opslagterrein verlaten. De voorziening die hiervoor aangebracht dient te worden dient uiterlijk aanwezig te zijn op het moment dat de nieuwe lozingsituatie inclusief buffering deel uitmaakt van de vergunning.
2.5.1. HKS voert aan dat op het terrein niet zonder meer ruimte is voor een wasplaats. Ook zal het schoonspuiten leiden tot een wachtrij. Parkeren op het eigen terrein is vanwege de beperkte ruimte echter niet mogelijk, terwijl onlangs een parkeerverbod is ingesteld op de openbare weg, aldus HKS. Volgens HKS heeft het college bij het stellen van dit voorschrift dan ook onvoldoende rekening gehouden met de logistiek binnen het bedrijf.
2.5.2. De voorzitter overweegt dat het college ter zitting heeft verklaard dat op grond van voorschrift 2.2.6 in beginsel ieder voertuig moet worden schoongespoten, omdat stof inherent is aan de bedrijfsvoering. Onduidelijk is echter of voor het spuiten en voor wachtende voertuigen voldoende ruimte op het terrein beschikbaar is, nu wagens hier ook worden gelost en geladen. De voorzitter ziet gelet hierop aanleiding ten aanzien van voorschrift 2.2.6 de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. In voorschrift 2.2.7 is bepaald dat wanneer de op- en overslag van schroot en ferro metalen in belangrijke mate roest bevat, de overslagactiviteiten met schroot en ferro metalen, indien hier aanleiding toe is zoals bij droge weersomstandigheden, tijdelijk dienen te worden gestaakt bij windsnelheden vanaf 20 m/s (windkracht 8).
Ingevolge voorschrift 2.2.8 dient voor het bepalen van de windsnelheid in de inrichting een goed werkende windsnelheidsmeter te zijn geplaatst. De windsnelheidsmeter moet zodanig worden geplaatst dat de representatieve windsnelheid weergegeven wordt.
Voorschrift 2.2.9 heeft betrekking op het bijhouden van een logboek over het tijdstip van het staken en hervatten van de werkzaamheden in verband met de windsnelheid.
2.6.1. HKS betoogt dat niet vaststaat dat bij een windsnelheid van 20 m/s of meer stofhinder ontstaat. De voorschriften 2.2.8 en 2.2.9 zijn volgens HKS niet naleefbaar. Het is volgens HKS vanwege de beschutting in de omgeving niet mogelijk de windmeter zo te plaatsen dat de representatieve windsnelheid voor de gehele inrichting wordt weergegeven.
2.6.2. De voorzitter overweegt dat bedoelde windsnelheid overeenkomt met windkracht 8, waarbij stofhinder hem niet onaannemelijk voorkomt. Uit voorschrift 2.2.8 volgt dat de windsnelheidsmeter zodanig moet worden geplaatst dat daarmee binnen de inrichting de meest representatieve meting wordt verkregen. Verder is niet gebleken dat het naleven van voorschrift 2.2.9 op onaanvaardbare moeilijkheden stuit. De voorzitter ziet gelet hierop geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Ingevolge voorschrift 2.2.10 dienen ter beperking van diffuse stofemissie ten gevolge van continu mechanisch transport:
a. schroot en ferro metalen die in belangrijke mate roest bevatten en in een open systeem worden getransporteerd, zodanig te worden bevochtigd, dat verstuiving wordt voorkomen;
b. de inlaat- en afwerpzijde van de transporteur te zijn voorzien van een afscherming in de vorm van windreductieschermen of sproeiers.
2.7.1. HKS betoogt dat de ervaring leert dat door bevochtiging transportbanden kunnen vastlopen bij vorst of door verstopping. Ook zal zich op diverse plaatsen op het terrein plasvorming voordoen. Voorts betoogt HKS dat voor een deel van de installaties overkapping waarschijnlijk een beter alternatief is.
2.7.2. De voorzitter acht, gelet op het feit dat de transportbanden aan normale weersomstandigheden zijn onderworpen, niet aannemelijk dat een grote kans bestaat dat de transportbanden vastlopen bij bevochtiging. Nu in het voorschrift onvoldoende rekening is gehouden met alternatieve middelen, zoals overkapping, waarmee diffuse stofemissie eveneens zou kunnen worden beperkt, ziet de voorzitter aanleiding ten aanzien van voorschrift 2.2.10 na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. In voorschrift 2.2.11 is bepaald dat onbezette opslagterreinen, indien hier aanleiding toe is, natgehouden dienen te worden om stofverspreiding te voorkomen.
2.8.1. HKS betoogt dat onduidelijk is wanneer aanleiding bestaat om onbezette opslagterreinen nat te houden.
2.8.2. De voorzitter acht de verplichting tot nathouden in voorschrift 2.2.11 voldoende bepaald, nu deze, zoals het college heeft betoogd, betrekking heeft op situaties als bedoeld in voorschrift 2.1.3.
2.9. In de voorschriften 6.1, 6.2 en 6.3 zijn eisen gesteld aan de lozing van bedrijfsafvalwater in een openbaar riool.
2.9.1. HKS kan zich niet met deze voorschriften verenigen voor zover deze zouden meebrengen dat bestaande voorzieningen moeten worden vervangen. HKS wijst hierbij in het bijzonder op de olie-afscheider, die volgens haar goed functioneert. In dit verband heeft HKS ter zitting aangevoerd dat in voorschrift 6.6, tweede volzin, ten onrechte is bepaald dat een olie-afscheider, indien geplaatst voor 1 september 2006, dient te voldoen aan het gestelde in NEN 7089. Binnen de inrichting is dit niet mogelijk, aldus HKS.
2.9.2. Ter zitting is gebleken dat reeds ingevolge de onderliggende vergunningvoorschriften de aanwezige olie-afscheider diende te voldoen aan NEN 7089. In zoverre bestaat naar het oordeel van de voorzitter geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.10. Ingevolge voorschrift 9.2.1 dienen de opslag van dieselolie in een bovengrondse enkelwandige stalen tank van 3.000 liter en de opslag van afgewerkte olie in een bovengrondse enkelwandige stalen tank van 2.000 liter te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 14.1.1 t/m 4.1.6, 4.2.1 t/m 4.2.1.14, 4.3.1 t/m 4.3.12 en 4.4.1 t/m 4.4.8 van de richtlijn PGS 30.
2.10.1. HKS betoogt dat dit voorschrift er aan voorbijgaat dat in de bestaande situatie reeds een dubbelwandige opslagtank voorzien van een lekdetector aanwezig is, die niet zonder meer aan richtlijn PGS 30 kan voldoen, maar wel met voldoende voorzieningen ter bescherming van het milieu is uitgerust.
2.10.2. De voorzitter overweegt dat het college bij het stellen van voorschrift 9.2.1 is afgegaan op de aanvraag om de op 12 september 2003 aan HKS verleende revisievergunning, welke aanvraag betrekking heeft op een enkelwandige stalen tank. Nu het voorschrift geen praktische betekenis heeft, aangezien HKS een dubbelwandige opslagtank wenst toe te passen, was naar het oordeel van de voorzitter nader overleg aangewezen en ziet de voorzitter aanleiding ten aanzien van voorschrift 9.2.1 de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.11. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding ten aanzien van de voorschriften 2.2.6, 2.2.10 en 9.2.1 de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.12. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 10 december 2009, kenmerk 2009/0195731, voor zover het de voorschriften 2.2.6, 2.2.10 en 9.2.1 betreft;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HKS Scrap Metals B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HKS Scrap Metals B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2010