ECLI:NL:RVS:2010:BM0193

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905607/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een revisievergunning voor een crematorium en uitvaartcentrum in Utrecht

Op 16 juni 2009 verleende het college van burgemeester en wethouders van Utrecht een revisievergunning aan Yarden Facilitair B.V. voor het crematorium Daelwijck en het uitvaartcentrum op de percelen Floridadreef 7 en 9 te Utrecht. Dit besluit werd op 17 juni 2009 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft een appellant, die regelmatig de inrichting bezoekt, op 29 juli 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. Het college betoogde dat de appellant geen belanghebbende was, omdat zijn woning zodanig gelegen is dat er geen milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. De appellant voerde aan dat hij belanghebbende was, omdat hij de inrichting regelmatig bezoekt en dat zijn taken als vrijwilliger en voorzitter van de Stichting S.U.L. bemoeilijkt worden door de vergunning.

Uitspraak

200905607/1/M1
Datum uitspraak: 7 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Yarden Facilitair B.V. een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het crematorium Daelwijck en het uitvaartcentrum van begraafplaats Daelwijck op de percelen Floridadreef 7 en 9 te Utrecht. Dit besluit is op 17 juni 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 18 maart 2010.
2. Overwegingen
2.1. Het college betoogt dat [appellant] geen belanghebbende is. In dit verband voert het college aan dat de woning van [appellant] zodanig is gelegen dat daar geen milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. Dat [appellant] de inrichting regelmatig bezoekt, doet hier niet aan af nu bezoekers van een inrichting niet worden beschermd in het kader van de Wet milieubeheer, aldus het college.
2.1.1. [appellant] betoogt dat hij belanghebbende is bij het bestreden besluit. Daartoe voert [appellant] aan dat hij de inrichting regelmatig bezoekt en dat de veiligheid voor de bezoekers van de inrichting onvoldoende is gewaarborgd. Voorts voert hij aan dat zijn taken als vrijwilliger en voorzitter van de Stichting S.U.L. bemoeilijkt worden.
2.1.2. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.3. Wanneer krachtens de Wet milieubeheer een vergunning voor het oprichten en het in werking hebben van een inrichting of een zogenoemde revisievergunning wordt verleend, zijn naast de aanvrager onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van deze inrichting kunnen worden ondervonden, belanghebbenden.
2.1.4. Uit de stukken blijkt dat [appellant] in [plaats] woont. Gelet op de ligging van de woning en de aard en de omvang van de inrichting, is het niet aannemelijk dat ter plaatse van zijn woning milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. Het belang dat [appellant] bij het bestreden besluit meent te hebben in verband met het feit dat hij de inrichting regelmatig bezoekt, kan niet worden beschouwd als een persoonlijk rechtstreeks bij het besluit betrokken belang dat hem zodanig onderscheidt van anderen, dat hij op grond hiervan als belanghebbende bij dit besluit is aan te merken. Voorts is het belang van [appellant] als vrijwilliger en voorzitter van de Stichting S.U.L., daargelaten of de Stichting S.U.L. milieugevolgen ondervindt van de inrichting, te ver verwijderd om als een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen gelden. [appellant] is derhalve geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat voor hem geen beroep openstond tegen het bestreden besluit.
2.2. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010
191-625.