ECLI:NL:RVS:2010:BM0210

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906406/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W. Mouton
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden. De aanvraag werd op 6 juni 2008 ingediend door [appellante], die in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 juli 2009. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat de Raad voor Rechtsbijstand haar aanvraag had afgewezen op basis van het feit dat de werkzaamheden onder een eerder afgegeven toevoeging vielen. De Raad had eerder al een toevoeging verleend voor een beroepsprocedure tegen een besluit van het bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, dat betrekking had op de beëindiging van bijstand.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat beide procedures betrekking hebben op hetzelfde rechtsbelang. De Afdeling oordeelde dat de vraag of de door [appellante] verrichte werkzaamheden een beletsel vormden voor toekenning van bijstand centraal staat in beide procedures. De Afdeling bevestigde dat er sprake was van een grote verwevenheid tussen de feiten van beide procedures, en dat de juridische kaders niet zo verschillend waren dat dit leidde tot een ander oordeel over het rechtsbelang.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van [appellante] ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 april 2010, waarbij de beslissing werd genomen in naam der Koningin.

Uitspraak

200906406/1/H2.
Datum uitspraak: 7 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 juli 2009 in zaak nr. 08/2052 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2008 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen per fax op 24 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 september 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr.
200906627/1, ter zitting behandeld op 17 maart 2009, waar uitsluitend de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij het Centraal Kantoor van de raad te Utrecht, is verschenen.
Na de behandeling ter zitting heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2.2. [appellante] heeft op 17 januari 2008 een toevoeging aangevraagd voor het voeren van een beroepsprocedure tegen een besluit van het bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân van 9 januari 2008 waarbij haar bezwaar tegen de intrekking van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand vanaf 1 januari 2005 en de terugvordering van ten onrechte uitgekeerde bijstand over de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 juli 2007, gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De raad heeft bij besluit van 6 juni 2008 de aanvraag om een toevoeging afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden onder het bereik vielen van een eerder afgegeven toevoeging. Deze eerdere toevoeging is verleend voor het voeren van een beroepsprocedure tegen een besluit van voormeld bestuur van eveneens 9 januari 2008 waarbij haar bezwaar tegen de beëindiging van bijstand met ingang van 1 augustus 2007 ongegrond was verklaard.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in beide beroepsprocedures de vraag of de door haar verrichte werkzaamheden een beletsel vormen voor toekenning van bijstand centraal staat en dat daarom beide hetzelfde rechtsbelang betreffen. Volgens [appellante] heeft de rechtbank daarbij miskend dat de bevoegdheid tot beëindiging van bijstand en de bevoegdheid tot intrekking van bijstand op verschillende wettelijke grondslagen berusten en dat daarbij een ander toetsingskader geldt. Zij voert aan dat de vraag of de door haar verrichte werkzaamheden een beletsel vormden voor toekenning van bijstand alleen van belang was bij de beëindiging van bijstand en niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, tevens bij de intrekking van bijstand aangezien daarbij de vraag centraal stond of de inlichtingenplicht was geschonden. Volgens [appellante] bestaat er ten aanzien van de feiten weliswaar een grote verwevenheid tussen de procedures, maar is het juridische kader zo verschillend, dat geen sprake is van hetzelfde rechtsbelang.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 15 oktober 1999 in zaken nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163 (AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b, en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meerdere toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
2.5. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat beide procedures betrekking hebben op hetzelfde rechtsbelang. Aan beide procedures ligt hetzelfde feitencomplex ten grondslag en beide hebben betrekking op besluiten die gevolgen hebben voor het recht op bijstand. Dat in de vorige procedure de vraag centraal stond of [appellante] recht op bijstand had gelet op haar inkomsten uit arbeid en in de procedure waarop de geweigerde toevoeging betrekking heeft de vraag of [appellante] de op haar rustende inlichtingenplicht had geschonden, leidt niet tot een ander oordeel. De inlichtingen die [appellante] had dienen te verstrekken betroffen de omstandigheid dat zij werkzaamheden verrichtte. Beide procedures en de daarin te beantwoorden vragen houden derhalve nauw verband met elkaar, zoals ook kan worden afgeleid uit de inhoud van de desbetreffende besluiten, en daarbij is sprake van een zodanige verwevenheid dat zij één en hetzelfde rechtsbelang betreffen. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010
47-609.