200905216/1/M1.
Datum uitspraak: 7 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 18 juni 2007 heeft het college een verzoek van [appellante] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van [vergunninghoudster] op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2010, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door ing. A.M.L. van Rooij, en het college, vertegenwoordigd door R.J.B. Caderius van Veen en F. Scholtens, zijn verschenen.
2.1. Bij brief van 20 mei 2007 heeft [appellante] het college verzocht om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen wegens overtreding van voorschrift 5.2.3 van de op 18 juli 2006 krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] verleende milieuvergunning. Ingevolge dit voorschrift moet hout ten behoeve van de ter beschikking staande hergebruiksmogelijkheden, worden gescheiden in A-, B- en C-hout.
Niet in geschil is dat onder A-hout wordt begrepen onbehandeld hout, onder B-hout geverfd, gelakt en verlijmd hout en onder C-hout verduurzaamd CCA-hout en CC-hout.
[appellante] heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat voorschrift 5.2.3 niet naleefbaar is, omdat C-hout indien dit is geverfd of gelakt visueel niet valt te onderscheiden van B-hout, terwijl C-hout dat niet is geverfd of gelakt, als gevolg van verwering eenzelfde grijze kleur krijgt als onbehandeld hout, waardoor het visueel niet meer is te onderscheiden van A-hout. Door C-hout aldus niet uit het bouw- en sloophout te halen wordt volgens [appellante] voorschrift 5.2.3 overtreden.
2.2. Bij uitspraak van 8 augustus 2007 in zaak nr. 200606603/1 heeft de Afdeling het besluit van 18 juli 2006 vernietigd. Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het college een nieuwe revisievergunning voor de inrichting verleend. Ingevolge het hieraan verbonden voorschrift 5.2.3 moet hout ten behoeve van de ter beschikking staande hergebruiksmogelijkheden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgevoerd.
2.3. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek opnieuw ongegrond verklaard. Ten tijde van het nemen van dit besluit was het besluit van 14 oktober 2008 in werking.
2.4. [appellante] betoogt dat C-hout niet visueel kan worden gescheiden van A- en B-hout, zodat een voorschrift als hier aan de orde niet kan worden nageleefd en wordt overtreden door C-hout niet uit het bouw- en sloophout te halen.
2.4.1. Het college wijst er op dat vergunningvoorschrift 5.2.3 anders is komen te luiden, in die zin dat hout gescheiden moet worden gehouden ten behoeve van de ter beschikking staande hergebruiksmogelijkheden. Volgens de acceptatieprocedure, waar [vergunninghoudster] zich ingevolge voorschrift 3.1.3 aan dient te houden, vindt bij acceptatie en na het storten een visuele verificatie plaats op verontreinigingen met gevaarlijk afval. Nu niet meer in de vergunning is voorgeschreven dat reeds gemengd A- en B-hout van elkaar dient te worden gescheiden en een visuele inspectie volstaat om C-hout te herkennen, vindt volgens het college geen overtreding plaats, aangezien conform de acceptatieprocedure wordt gewerkt.
2.4.2. Voor zover [appellante] betoogt dat voorschrift 5.2.3 niet naleefbaar is, overweegt de Afdeling dat het vergunningvoorschrift in de onderhavige procedure als zodanig niet ter discussie kan worden gesteld.
Uit voorschrift 5.2.3 in samenhang met voorschrift 3.1.3 volgt dat hout ten behoeve van de ter beschikking staande hergebruiksmogelijkheden, op basis van een visuele verificatie bij acceptatie en na het storten, gescheiden moet worden gehouden en gescheiden moet worden afgevoerd. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de inrichting niet op deze wijze is gewerkt. [appellante] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat [vergunninghoudster] in strijd met voorschrift 5.2.3 heeft gehandeld, zodat het college niet bevoegd was terzake handhavend op te treden.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010