ECLI:NL:RVS:2010:BM1010

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904683/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • B.S. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Buitengebied Oliviersweg en omgeving door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Oliviersweg en omgeving" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college heeft op 20 april 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Oisterwijk op 25 september 2008 was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellante B] beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun bezwaren tegen de bestemming "Agrarisch gebied" aan de orde stelden. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 februari 2010.

De Afdeling overweegt dat het college op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de taak heeft om te beoordelen of het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten betogen dat het college ten onrechte heeft volstaan met de bestemming "Agrarisch gebied" zonder de bebouwingsvoorschriften te actualiseren. De Afdeling stelt vast dat het college in beginsel geen grond heeft om goedkeuring te onthouden, mits de raad de eerdere uitspraak van de Afdeling in acht heeft genomen.

De Afdeling concludeert dat de raad en het college zich op het standpunt hebben gesteld dat de bestemming "Agrarisch gebied" in overeenstemming is met de eerdere uitspraak. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de feiten en omstandigheden sinds die uitspraak zijn gewijzigd. De Afdeling oordeelt dat het college in strijd heeft gehandeld met de Awb door goedkeuring te verlenen aan het planonderdeel dat betrekking heeft op de continuïteit van het agrarisch bedrijf. Het beroep is gedeeltelijk gegrond verklaard, en het besluit van het college is vernietigd voor dat specifieke onderdeel. De overige bezwaren van de appellanten zijn ongegrond verklaard.

De uitspraak heeft geleid tot een gedeeltelijke vernietiging van het besluit van het college, waarbij goedkeuring aan het planonderdeel is onthouden. Tevens zijn de proceskosten van de appellanten vergoed.

Uitspraak

200904683/1/R2.
Datum uitspraak: 14 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2009, kenmerk 1457091/1529878, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oisterwijk (hierna: de raad) bij besluit van 25 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Oliviersweg en omgeving" (hierna: plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft daartoe in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2010, waar [appellant], in persoon, is verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door F. Beerens, werkzaam bij de gemeente Oisterwijk, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] voert aan dat ten onrechte is volstaan met het toekennen van de bestemming "Agrarisch gebied" aan de gronden ten oosten en zuiden van de Oliviersweg te Oisterwijk. Hij stelt zich op het standpunt dat het plan tevens had moeten voorzien in een actualisatie van de bebouwingsvoorschriften.
2.2.1. Het thans aan de orde zijnde plan is mede opgesteld ter voldoening aan artikel 30 van de WRO naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2002, nr. 199903904/1. Dit betekent dat voor het college in beginsel geen grond bestaat aan het plan goedkeuring te onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening indien en voor zover de raad bij de vaststelling van het plan voormelde uitspraak van de Afdeling in acht heeft genomen. Dit zou anders kunnen zijn indien en voor zover de feiten en omstandigheden sedert de uitspraak van de Afdeling zodanig zijn gewijzigd dat daaraan geen betekenis meer kan worden toegekend.
2.2.2. In de uitspraak van 23 januari 2002 heeft de Afdeling goedkeuring onthouden aan het op [appellant] betrekking hebbende plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" van het bestemmingsplan "Buitengebied Oisterwijk, deel Oisterwijk". Aan deze onthouding van goedkeuring ligt de volgende overweging ten grondslag:
"Blijkens de stukken, waaronder in het bijzonder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting verschillen de in geding zijnde gronden landschappelijk gezien niet significant van grote delen van de omringende gronden, waaraan de bestemming "Agrarisch gebied" is toegekend.
Restanten van het vroegere open akkercomplex, bosjes en boomsingels komen zowel in als buiten het gebied met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" voor. Boomteelt en de aanwezigheid van reliëf zijn evenmin voorbehouden aan het gebied waaraan deze bestemming is toegekend.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat een bijzondere bescherming van de in geding zijnde gronden door middel van de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" niet geboden is. Verweerders hebben zich derhalve niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.".
De raad en het college hebben zich op het standpunt gesteld dat met het toekennen van de bestemming "Agrarisch gebied" aan de desbetreffende gronden, de uitspraak van de Afdeling in acht wordt genomen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad en het college daarmee ten onrechte zijn voorbijgegaan aan het pleidooi van [appellant] voor een actualisatie van de bebouwingsvoorschriften. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de uitspraak van de Afdeling noopte tot het toekennen aan de gronden van een andere bestemming dan de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de feiten en omstandigheden sedert de uitspraak van de Afdeling zodanig zijn gewijzigd dat daaraan geen betekenis meer kan worden toegekend.
Overigens is gebleken dat de raad voornemens is de door [appellant] te berde gebrachte nieuwe beleidsinzichten voor glastuinbouwbedrijven te vertalen in een nieuw bestemmingsplan voor het gehele buitengebied. [appellant] kan tegen dit nieuwe bestemmingsplan rechtsmiddelen aanwenden wanneer hij van mening is dat daarin in onvoldoende mate wordt tegemoet gekomen aan zijn wensen.
2.3. [appellant] kan zich voorts niet verenigen met het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 8.3.2., aanhef en onder b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Oisterwijk, deel Oisterwijk", nu deze vrijstellingsbevoegdheid volgens hem meebrengt dat een strengere toets wordt gehanteerd bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een agrarisch hulpgebouw dan bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een bouwblokwijziging- of vestiging. [appellant] wijst er in dit verband op dat bij toepassing van de voormelde vrijstellingsbevoegdheid de mate waarin het agrarische hulpgebouw noodzakelijk is voor de continuïteit van het agrarisch bedrijf moeten worden bezien.
2.3.1. Ingevolge artikel 8.3.2., aanhef en onder b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Oisterwijk, deel Oisterwijk", voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de bouw van een agrarisch hulpgebouw vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 8.2. aangaande de bestemming "Agrarisch gebied" met inachtneming dat ter beoordeling van de toelaatbaarheid van het agrarisch hulpgebouw een belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij betrokken worden, enerzijds de mate waarin het hulpgebouw ter plaatse noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling, gelet op de continuïteit van het agrarisch bedrijf, en anderzijds de mate waarin de belangen van derden door de bouw en/of de aanwezigheid van het hulpgebouw worden geschaad, mede gelet op de grootte en ligging daarvan.
2.3.2. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de zinsnede "gelet op de continuïteit van het agrarisch bedrijf" van artikel 8.3.2., aanhef en onder b, in het plan abusievelijk van overeenkomstige toepassing is verklaard. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het besluit tot vaststelling van het plan heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat dit besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het college heeft het voorgaande ten onrechte niet onderkend. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
2.4. [appellant] voert verder aan dat in artikel 2.5.3., aanhef en onder b, van de planvoorschriften ten onrechte is bepaald dat vooraf advies dient te worden ingewonnen van de milieudienst van de gemeente of van het samenwerkingsverband waarbij de gemeente is aangesloten. [appellant] acht een dergelijk advies overbodig, nu ook vooraf advies dient te worden ingewonnen van de leidingbeheerder.
2.4.1. Ingevolge artikel 2.5.3., aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van bebouwing binnen de buisleidingenstrook vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 2.2. aangaande de medebestemming "Leidingen" mits vooraf het advies wordt ingewonnen van de milieudienst van de gemeente of van het samenwerkingsverband waarbij de gemeente is aangesloten, omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwwerken de belangen in verband met de "hoofdverbinding voor leidingen" worden geschaad en omtrent de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.
2.4.2. Uit de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Oisterwijk, deel Oisterwijk", volgde dat in het geval van toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid ten behoeve van bebouwing binnen de buisleidingenstrook vooraf advies diende te worden ingewonnen van de zijde van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Nu dit ministerie heeft aangegeven deze adviezen niet langer uit te brengen, heeft de raad aanleiding gezien in artikel 2.5.3., aanhef en onder b, van de planvoorschriften te bepalen dat vooraf het advies wordt ingewonnen van de milieudienst van de gemeente of van het samenwerkingsverband waarbij de gemeente is aangesloten. Blijkens de schriftelijke uiteenzetting van de raad ligt hieraan mede de overweging ten grondslag dat de leidingbeheerder uitsluitend adviseert over de gevolgen van het bouwen voor de leiding, maar dat daarnaast andere belangen aan de orde kunnen zijn zoals het belang van de externe veiligheid, waarover de milieudienst van de gemeente kan adviseren. Tegen deze achtergrond geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat artikel 1 van de planvoorschriften, voor zover daaruit volgt dat de zinsnede "gelet op de continuïteit van het agrarisch bedrijf" van artikel 8.3.2., aanhef en onder b, van het bestemmingsplan "Buitengebied Oisterwijk, deel Oisterwijk", van overeenkomstige toepassing is, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 Awb. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voormeld planonderdeel dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden.
Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor de conclusie dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor het overige niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit voor het overige anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep voor het overige is ongegrond.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 20 april 2009, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 1 van de planvoorschriften, voor zover daaruit volgt dat de zinsnede "gelet op de continuïteit van het agrarisch bedrijf" in artikel 8.3.2., aanhef en onder b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk, deel Oisterwijk van overeenkomstige toepassing is;
III. onthoudt aan het onder II. vermelde planonderdeel goedkeuring;
IV. bepaalt dat onderdeel III. van deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 20 april 2009;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro);
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010
399-646.