ECLI:NL:RVS:2010:BM1012

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909260/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in Barendrecht

Op 8 april 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het betreft een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht over de aanwijzing van een locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval. De locatie, gelegen aan De Zeeg ter hoogte van huisnummer 22, was eerder aangewezen door het college op basis van een besluit van 23 mei 2008. Na bezwaren van de verzoeker heeft het college op 10 juli 2009 de locatie gewijzigd, maar de verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 29 maart 2010 heeft de verzoeker zijn verzoek ingetrokken voor zover het betrekking had op de waardedaling van zijn woning. De verzoeker betwistte de geschiktheid van de aangewezen locatie en stelde dat een alternatieve locatie, enkele meters verderop, beter zou voldoen aan de selectiecriteria voor de plaatsing van de afvalcontainer. Het college daarentegen stelde dat de huidige locatie de meest geschikte was, mede vanwege de aanwezige riolering.

De voorzitter heeft vastgesteld dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat de alternatieve locatie niet geschikt zou zijn. De voorzitter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was geleverd over de belemmeringen die de riolering zou vormen en dat de verzoeker niet in staat was geweest om de resultaten van het locatieonderzoek in te zien. Daarom heeft de voorzitter besloten om het besluit van het college te schorsen en het griffierecht aan de verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

200909260/2/M1.
Datum uitspraak: 8 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij een op 23 mei 2008 ter inzage gelegd besluit heeft het college de locatie nr. 0123 aan De Zeeg, ter hoogte van huisnummer 22, aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer).
Naar aanleiding van tegen dit besluit ingediende bezwaren heeft het college bij besluit van 10 juli 2009 de locatie nr. 0123 voor de ondergrondse afvalcontainer gewijzigd, waarbij De Zeeg, in de groenstrook naast de woning [locatie], als nieuwe locatie is aangewezen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de gemeente Barendrecht ingekomen op 18 augustus 2009, bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht ter verdere behandeling doorgestuurd naar de Raad van State.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 maart 2010, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A. Goedhart, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. M.E. Verheijen, advocaat te Barendrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft [verzoeker] zijn verzoek ingetrokken, voor zover dat betrekking heeft op de waardedaling van zijn woning als gevolg van plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer.
2.3. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de aanwijzing van locatie nr. 0123 aan [locatie] te [plaats], als locatie voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer. [verzoeker] voert aan dat het vuldeel van de afvalcontainer op een te korte afstand van zijn woning is gesitueerd. Volgens [verzoeker] kan gebruik worden gemaakt van een alternatieve locatie, namelijk door de plaats van de afvalcontainer enkele meters op te schuiven naar de hoek van dezelfde groenstrook, ter plaatse van de kruising van De Zeeg en De Kolk. Volgens [verzoeker] voldoet deze locatie aan de selectiecriteria, zoals genoemd in de notitie "Criteria locatieonderzoek ondergrondse containers" (hierna: de selectiecriteria). In dit verband voert [verzoeker] aan dat de aanwezige riolering niet aan plaatsing op de door hem voorgestelde locatie in de weg staat. [verzoeker] voert aan dat uit de plattegrond van de riolering blijkt dat de rioolbuis voor vuil water midden door de groenstrook loopt en daarom geen obstakel vormt voor de door hem voorgestelde plaats. De rioolbuis voor schoon water heeft een eindpunt dat onder de container zou kunnen uitkomen, maar dit eindpunt kan volgens [verzoeker] eenvoudig worden ingekort.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de thans aangewezen locatie nr. 0123 op basis van de selectiecriteria de meest geschikte locatie is voor plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer. Volgens het college is uit verricht locatieonderzoek gebleken dat plaatsing van de container op de door [verzoeker] voorgestelde locatie onmogelijk is vanwege de aanwezige riolering. De riolering voor vuil water loopt vanaf de straatkant van het plantsoen schuin richting de woningen, zodat verplaatsing van de ondergrondse afvalcontainer in beide richtingen onmogelijk is, aldus het college. Ter plaatse van de door [verzoeker] voorgestelde locatie is volgens het college een eindpunt van de riolering voor schoon water aanwezig. Ter zitting heeft het college er verder op gewezen dat plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer op de door [verzoeker] voorgestelde plaats op de hoek van De Zeeg en De Kolk mogelijk ten koste gaat van een in de groenstrook aanwezige boom.
2.5. De voorzitter stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de door [verzoeker] voorgestelde locatie van de ondergrondse afvalcontainer een verplaatsing betekent met een klein aantal meters binnen dezelfde groenstrook, waardoor de afstand tot zijn woning, die bij de aangewezen locatie slechts enkele meters bedraagt, verder wordt vergroot. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzitter van oordeel dat het college niet heeft aangetoond of onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door [verzoeker] voorgestelde locatie niet of minder geschikt zou zijn voor plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer dan de in het bestreden besluit aangewezen locatie nr. 0123 aan De Zeeg, in de groenstrook naast [locatie]. Het college heeft onder verwijzing naar uitgevoerd locatieonderzoek gesteld dat de rioolbuis voor vuil water in de weg staat aan de door [verzoeker] voorgestelde plaatsing van de afvalcontainer op de hoek van De Kolk en De Zeeg. Het college heeft de resultaten van dit onderzoek evenwel niet overgelegd en de voorzitter ook overigens niet van de juistheid hiervan kunnen overtuigen. Tevens heeft [verzoeker] van de resultaten van dit onderzoek geen kennis kunnen nemen. Daarnaast is niet onderzocht of de rioolbuis voor schoon water kan worden ingekort, teneinde plaatsing op de door [verzoeker] voorgestelde locatie mogelijk te maken. Voorts is ter zitting niet vast komen te staan of de in de groenstrook aanwezige boom in de weg staat aan de door [verzoeker] voorgestelde plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer op de hoek van De Zeeg en De Kolk.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht van 10 juli 2009, kenmerk 79838/mb/plan;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2010
159-651.