ECLI:NL:RVS:2010:BM1015

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002202/1/H1 en 201002202/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor varkensstallen in Bergeijk en hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch

Op 13 maart 2009 verleende het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk een bouwvergunning voor het oprichten van varkensstallen op een perceel in Bergeijk. Tegen deze vergunning hebben de verzoekers bezwaar gemaakt, wat door het college op 6 oktober 2009 ongegrond werd verklaard. De verzoekers hebben vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 22 januari 2010 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop hebben de verzoekers hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 25 maart 2010. Tijdens de zitting werd het geschil beperkt tot de vraag of de op te richten bebouwing buiten het bouwblok, zoals weergegeven op de plankaart van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996', is voorzien. Het college heeft toegelicht dat de situatietekening van de bouwvergunning binnen de grenzen van het bouwblok valt, wat door de rechtbank terecht is vastgesteld.

De voorzitter oordeelde dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 april 2010.

Uitspraak

201002202/1/H1 en 201002202/2/H1.
Datum uitspraak: 8 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) van 22 januari 2010 in de zaken nrs. 09/5559 en 09/5560 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van varkensstallen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college de door verzoekers daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de bouwvergunning, onder verlening van een ontheffing, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 22 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 maart 2010, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W. Krijger, en het college, vertegenwoordigd door drs. M. van den Hurk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar vergunninghouder, bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Zoals [verzoekers] ter zitting desverzocht hebben bevestigd, beperkt het geschil in hoger beroep zich tot de vraag of de op te richten bebouwing buiten het bouwblok, als weergegeven op de bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" (hierna: het bestemmingsplan) behorende plankaart, is voorzien.
2.2.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het aan de hand van de bij de aanvraag om verlening van bouwvergunning behorende situatietekening heeft onderzocht of de op te richten bebouwing binnen de grenzen van het bouwblok, als weergegeven op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart, is voorzien. Daartoe heeft het een doordrukvel, waarop die situatietekening op schaal is ingetekend, over de plankaart gelegd en daarbij vastgesteld dat de op te richten bebouwing geheel binnen het bouwblok is voorzien. Het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven om die handelwijze onjuist of onjuist uitgevoerd te achten.
Voorts hebben [verzoekers] het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het door hen overgelegde rapport van drs. A. Niemantsverdriet, juridisch adviseur bij "Compositie 5 stedenbouw B.V." is, zo dit al als een bericht van een deskundige zou kunnen worden aangemerkt, daartoe onvoldoende. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat de in dit rapport vermelde conclusies gegrond zijn op opmeting van de feitelijke situatie. Of een bouwplan met het bestemmingsplan in strijd is, dient evenwel te worden beoordeeld aan de hand van dat bestemmingsplan, waarvan de plankaart deel uitmaakt. Aan de vraag of dat rapport voor het eerst in hoger beroep nog kon worden overgelegd, komt de voorzitter onder die omstandigheden niet toe.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2010
476.