ECLI:NL:RVS:2010:BM1019

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907107/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W. Mouton
  • T.E. Larsson-van Reijsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor wijziging van beschermd monument

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 14 augustus 2009, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht ongegrond werd verklaard. Het college had op 24 september 2008 een vergunning verleend voor het wijzigen van een pand aan de [locatie] te [plaats], met uitzondering van de vervanging van de werkplaatsdeuren. De rechtbank oordeelde dat het college terecht geen vergunning had verleend voor deze vervangingen, omdat dit in strijd zou zijn met de Monumentenwet 1988.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de adviezen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Welstands- en Monumentencommissie zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van deze adviezen. De Raad van State stelt vast dat de voorgestelde vervangingen een aantasting van de monumentale waarde van het pand zouden betekenen, en dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de bestaande deuren, indien nodig, gerestaureerd dienden te worden.

Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard. De Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 14 april 2010.

Uitspraak

200907107/1/H2.
Datum uitspraak: 14 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) van 14 augustus 2009 in zaak nr. 08/1247 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2008 heeft het college een vergunning verleend voor het wijzigen van het pand aan de [locatie] te [plaats], met uitzondering van de voorgestelde vervanging van de werkplaatsdeuren.
Bij uitspraak van 14 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 18 en 25 november 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. Berendsen, werkzaam bij de gemeente, en ir. J.M. Katsman, zijn verschenen.
[appellant] heeft ter zitting met toestemming van het college een nader stuk overgelegd.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de wet) is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 14a, eerste lid, voor zover thans van belang, is op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, voor zover thans van belang, zenden burgemeester en wethouders onmiddellijk afschrift van de aanvraag aan de directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (thans de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten en hierna: de RACM).
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, adviseert de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schriftelijk over de aanvraag.
2.2. [appellant], eigenaar van het pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand), heeft een aanvraag ingediend om een monumentenvergunning voor onder meer het vervangen van de werkplaatsdeuren door sectionaaldeuren. Het pand is als monument in de zin van artikel 6 van de wet aangewezen en op 9 maart 1966 ingeschreven in het register van beschermde monumenten.
2.2.1. De RACM heeft ter zake van de aanvraag op 11 juni 2008 geadviseerd. Volgens de RACM, voor zover hier van belang, stammen de houten deuren in de voorgevel van dit koetshuis uit de jaren dertig van de vorige eeuw en dragen deze in belangrijke mate bij aan het historische gevelbeeld van het pand. Het vervangen van deze deuren door sectionaaldeuren betekent een aantasting van dit gevelbeeld, zowel door type deur, de detaillering en uitstraling ervan als door de afwijkende plaatsing van de nieuwe deuren achter de kozijnen. De RACM adviseert daarom om de vergunning voor dit onderdeel van het plan niet te verlenen en om de bestaande deuren, als deze aan herstel toe zijn, te restaureren en indien gewenst op een zorgvuldige wijze aan te passen ten behoeve van een betere bruikbaarheid.
De Welstands- en Monumentencommissie gemeente Dordrecht (hierna: de commissie) heeft ter zake van de aanvraag op 15 mei 2008 en 21 juli 2008 geadviseerd. Volgens de commissie, voor zover hier van belang, betekent de voorgestelde wijziging van de bestaande staldeuren een aantasting van de monumentale kwaliteit. Na montage van de voorgestelde deuren blijven de muurduimen als niet functionele overblijfselen van de oorspronkelijke situatie over en ook het reliëf van de gevel verandert door de terug liggende positie van de nieuwe deuren.
Bij besluit van 24 september 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, met verwijzing naar de adviezen van de RACM en de commissie geweigerd een vergunning te verlenen voor het vervangen van de werkplaatsdeuren door de voorgestelde sectionaaldeuren.
2.3. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het advies van de commissie op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dan wel anderszins gebreken vertoont. De commissie was bij het opstellen van het advies voldoende op de hoogte van de uiterlijke verschijningsvorm van de oude en nieuwe deuren. Uit de stukken blijkt dat de commissie bij het advies in aanmerking heeft genomen de aanvraag met foto's, de tekening en de beschrijving. Voor nader onderzoek ter plaatse door de commissie bestond, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, geen aanleiding. De omstandigheid dat P.C. Van Traa, werkzaam bij Bureau Monumentenzorg & Archeologie van de gemeente Dordrecht (hierna: Van Traa), de situatie ter plaatse heeft onderzocht en alternatieve mogelijkheden heeft besproken, betekent niet dat de commissie gehouden was om ter zake van de door laatstgenoemde voorgestelde sectionaaldeuren positief te adviseren.
Het betoog faalt.
2.4. Anders dan [appellant] verder aanvoert, heeft de rechtbank in de enkele omstandigheid dat de aanvraag door meerdere ambtenaren is behandeld, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 24 september 2008 onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het college heeft zich in navolging van de adviezen van de RACM en de commissie op het standpunt mogen stellen dat het aanbrengen van de voorgestelde sectionaaldeuren een aantasting van de monumentale waarde van het pand betekent. [appellant] heeft de adviezen van de RACM en de commissie niet met een rapport van een andere deskundige bestreden. Een louter bouwkundig oordeel over de situatie ter plaatse is onvoldoende.
[appellant] heeft aan de door Van Traa gedane voorstellen voorts niet het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat het college in weerwil van de uitgebrachte adviezen niettemin een vergunning voor de sectionaaldeuren zou verlenen, te meer niet nu Van Traa geenszins heeft toegezegd dat daarvoor een vergunning zou worden verleend. De rechtmatigheid van het aanbrengen van wijzigingen in de reeds gerealiseerde sectionaaldeuren ligt in de onderhavige procedure niet ter toetsing voor.
Het betoog faalt.
2.5. Voor zover [appellant] aanvoert dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn belang bij een veiliger verkeerssituatie, nu de sectionaaldeuren, in tegenstelling tot de oude deuren, niet over de openbare weg opendraaien, faalt dat evenzeer. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in weerwil van de negatieve adviezen van de RACM en de commissie een vergunning voor de sectionaaldeuren had moeten verlenen, reeds nu de gestelde problemen met de verkeerssituatie ook op andere wijze hadden kunnen worden opgelost dan door het plaatsen van juist deze deuren.
2.6. Het door [appellant] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, waarbij hij heeft verwezen naar foto's van panden in Dordrecht en omgeving waarin sectionaaldeuren zijn toegepast, faalt ook. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij brief van 8 april 2009 gemotiveerd heeft aangegeven dat deze panden niet vergelijkbaar zijn met het pand van [appellant], omdat één van deze panden niet in Dordrecht staat, een aantal panden niet is aangewezen als beschermd monument en in een aantal andere panden sectionaaldeuren zijn aangebracht zonder dat de daartoe benodigde vergunningen zijn verleend. Dat de gemeente heeft nagelaten om ter zake van een aantal zonder vergunning aangebrachte sectionaaldeuren te handhaven, kan niet leiden tot het oordeel dat het besluit van 24 september 2008 onrechtmatig is.
2.7. Voor zover [appellant] aanvoert dat het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de op 23 maart 2009 bij de rechtbank gehouden comparitie van partijen onvolledig is, gaat de Afdeling daaraan voorbij. Voor zover dit al feitelijk juist zou zijn, geldt immers dat [appellant] daardoor niet wezenlijk is geschaad, aangezien hij de mogelijkheid had om in hoger beroep al datgene naar voren te brengen wat zijns inziens van belang was.
2.8. Nu de rechtbank in het door [appellant] aangevoerde terecht geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de aan het besluit van 24 september 2008 ten grondslag liggende adviezen van de RACM en de commissie onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen of anderszins gebreken vertonen, was voor een bezoek ter plaatse door de rechtbank, dan wel voor het horen van getuigen, zoals [appellant] heeft verzocht, onvoldoende aanleiding, nu dit gelet op het bovenstaande niet tot een andere beslissing zou hebben kunnen leiden.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010
344.