200907136/1/H3.
Datum uitspraak: 14 april 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 augustus 2009 in zaak nr. 08/1561 in het geding tussen:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
Bij besluit van 30 juni 2008 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B, C, D, E bij B, E bij C en E bij D te registreren.
Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 december 2008 heeft het CBR het besluit van 22 augustus 2008 ingetrokken en alsnog besloten de voormelde verklaring van geschiktheid te registreren.
Bij uitspraak van 3 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad het door [appellant] ingestelde beroep tegen de besluiten van 22 augustus 2008 en 9 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het CBR hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. T. Blokland, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2.1. Het CBR heeft op 9 december 2008 besloten dat ten behoeve van [appellant] op grond van een door hem in de beroepsfase overgelegd deskundigenrapport van dr. Wagtmans alsnog een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B, C, D, E bij B, E bij C en E bij D wordt geregistreerd.
2.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 22 augustus 2008 niet langer wordt gehandhaafd en dat het CBR bij het besluit van 9 december 2008 aan [appellant] tegemoet is gekomen door alsnog een verklaring van geschiktheid te registreren. Dit brengt volgens de rechtbank mee dat [appellant] geen belang meer heeft bij het beroep. Zij heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. [appellant] betoogt dat zijn beroep gegrond had moeten worden verklaard. Volgens hem heeft hij belang bij een bestuursrechtelijke uitspraak waarin komt vast te staan dat hij recht had en heeft op verlening van een verklaring van geschiktheid. Voorts betoogt [appellant] dat is aangetoond dat de medische rapportage op basis waarvan het CBR in eerste instantie heeft geweigerd een verklaring van geschiktheid te registreren in geen enkel opzicht voldoet aan de gestelde eisen. Niettemin neemt het CBR geen afstand van de rapportage van haar medisch adviseur en de onterechte aantijging dat hij meermalen dronken achter het stuur zou zijn aangetroffen, aldus [appellant]. Tevens voert hij aan dat hij recht heeft op algehele zuivering van zijn dossier bij het CBR.
2.3.1. Het betoog faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] geen belang meer heeft bij het beroep tegen de besluiten van 22 augustus 2008 en 9 december 2008, nu het CBR aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen en de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep niet kan leiden tot een voor hem gunstiger resultaat. De rechtbank heeft dan ook terecht het beroep tegen de besluiten van 22 augustus 2008 en 9 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop wordt aan de inhoudelijke behandeling van de voorgedragen gronden niet toegekomen.
Het verzoek om algehele zuivering van het dossier van [appellant] bij het CBR kan niet aan de orde komen in deze procedure omdat het besluit daarop geen betrekking heeft; hiervoor zal een aparte procedure moeten worden gevolgd.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft verleend voor de kosten die het ziekenhuis in rekening heeft gebracht voor het laboratoriumonderzoek ten behoeve van de door hem overgelegde contra-expertise. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geen vergoeding toegekend voor de aan hem berekende kosten voor rechtsbijstand.
2.5. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat geen aanleiding bestaat voor vergoeding van de kosten die het ziekenhuis voor het laboratoriumonderzoek in rekening heeft gebracht. Volgens artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor zover hier van belang, komen kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht voor vergoeding in aanmerking. Van belang is dat het laboratoriumonderzoek heeft plaatsgevonden ten behoeve van het overgelegde deskundigenrapport van Wagtmans. In dit rapport staan de resultaten van dit onderzoek beschreven. Wagtmans heeft zich voor zijn oordeel gebaseerd op deze resultaten. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de kosten van het laboratoriumonderzoek geacht moeten worden te vallen onder de kosten van de deskundige die aan [appellant] verslag heeft uitgebracht. De rechtbank heeft dit miskend. Het betoog slaagt.
Voorts is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht het vergoeden van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand achterwege heeft gelaten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 augustus 2002 in zaak nr.
200104239/1) is sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand wanneer het verschaffen van rechtsbijstand een vast onderdeel is van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van de taakuitoefening van zijn gemachtigde. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen onder 2.5 is overwogen, gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de kosten voor het laboratoriumonderzoek toe te wijzen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling gelasten dat het CBR aan [appellant] de kosten in verband met het uitgevoerde laboratoriumonderzoek alsnog vergoedt. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.7. Het CBR dient op na te melden wijze in de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep te worden veroordeeld. Hierbij worden de door [appellant] gemaakte kosten van het laboratoriumonderzoek gesteld op € 96,86 en de reiskosten op € 28,65.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 3 augustus 2009 in zaak nr. 08/1561, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te veroordelen in de kosten van het laboratoriumonderzoek;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 125,51 (zegge: honderdvijfentwintig euro en eenenvijftig cent);
V. gelast dat de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010.