ECLI:NL:RVS:2010:BM1026

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001056/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M.W.J. Sloots
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor energiecentrale te Rotterdam

Op 4 april 2008 verleende het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan E.on Benelux N.V. een vrijstelling en bouwvergunning voor de oprichting van een derde productie-eenheid van de energiecentrale op het perceel Coloradoweg 10 te Rotterdam. Greenpeace maakte bezwaar tegen dit besluit, dat op 29 augustus 2008 door het college ongegrond werd verklaard. Greenpeace ging vervolgens in beroep bij de rechtbank Rotterdam, die op 16 december 2009 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van 29 augustus 2008 vernietigde. E.on Benelux en het college stelden hoger beroep in, waarbij Greenpeace ook betrokken was. In afwachting van de uitkomst van deze hoger beroepen verzocht het college op 25 februari 2010 de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, wat ook door E.on Benelux werd gedaan op 1 maart 2010.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, H. Troostwijk, behandelde de verzoeken op 1 april 2010. Tijdens deze zitting waren vertegenwoordigers van E.on Benelux, het college en Greenpeace aanwezig. De voorzitter oordeelde dat er onvoldoende zekerheid bestond dat de Afdeling in de bodemprocedure de uitspraak van de rechtbank zou bevestigen, gezien de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan. De voorzitter concludeerde dat de verzoeken om een voorlopige voorziening geen verdere strekking hadden dan het schorsen van de werking van de uitspraak van de rechtbank, en dat de belangen van het college zwaarder wogen dan die van Greenpeace.

Uiteindelijk besloot de voorzitter om de werking van de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2009 te schorsen, waardoor het college in afwachting van de hoger beroepen geen gevolg hoefde te geven aan de vernietigde uitspraak. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 april 2010, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201001056/2/H1.
Datum uitspraak: 9 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
de naamloze vennootschap E.on Benelux N.V. (hierna: E.on Benelux), gevestigd te Rotterdam, en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college),
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 16 december 2009 in zaak nr. 08/4198 in het geding tussen:
de stichting Stichting Greenpeace Nederland (hierna: Greenpeace),
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2008 heeft het college aan E.on Benelux N.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een productie-eenheid van de energiecentrale op het perceel Coloradoweg 10 te Rotterdam.
Bij besluit van 29 augustus 2008 heeft het college het door Greenpeace daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2009, verzonden op 17 december 2009, heeft de rechtbank het door Greenpeace daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 augustus 2008 vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft E.on Benelux bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Greenpeace heeft bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Het college heeft bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Greenpeace heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 19 februari 2010. E.on Benelux heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 25 februari 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2010, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2010, heeft E.on Benelux de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 25 maart 2010 in zaak nr. 201001056/3/H1 heeft de voorzitter het verzoek van het college om het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2010, heeft het college de voorzitter opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 1 april 2010, waar E.on Benelux, vertegenwoordigd door ir. E. Noks, bijgestaan door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente, en Greenpeace, vertegenwoordigd door drs. A.B. de Rooij, bijgestaan door mr. B.N. Kloostra, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. E.on Benelux exploiteert op de Maasvlakte aan de Coloradoweg 10 te Rotterdam een kolengestookte elektriciteitscentrale, bestaande uit twee productie-eenheden. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een derde productie-eenheid (Maasvlakte Power Plant Unit 3). Een halfrond stalen scherm voor de koelwaterinlaat maakt deel uit van het bouwplan.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Maasvlakte '81" rust op de gronden waarop het halfronde stalen scherm voor de koelwaterinlaat is voorzien de bestemming "Water".
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, aangewezen voor water, bestemd voor:
a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding en het scheepvaartverkeer;
b. havens- en rivierkruisende energieleidingen en transportleidingen voor gassen, vloeistoffen en vaste stoffen;
c. waterstaatkundige werken als dijken, dammen, taluds, glooiingen en bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge het tweede lid mogen op de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterstaatkundige aard, als pompgemalen, beschoeiingen, kademuren, hoofden, pieren, duikers, aanlegsteigers, remmingwerken, los- en laadinrichtingen, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de geleiding van schepen, als lichtopstanden en bakens met een maximumhoogte van 60 m worden gebouwd.
2.4. Niet op voorhand is buiten twijfel dat de Afdeling zal oordelen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bouwplan, voor zover voorzien op de bestemming "Water", in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve bestaat thans onvoldoende zekerheid dat de Afdeling tot de conclusie zal komen dat de rechtbank het besluit van 29 augustus 2008 terecht heeft vernietigd.
2.5. De verzoeken hebben geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de werking van de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst en het college in afwachting van de ingestelde hoger beroepen geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak. Indien de verzoeken worden afgewezen, is het college gehouden opnieuw een besluit op bezwaar te nemen dat in strijd is met zijn opvatting over de uitleg van artikel 16 van de planvoorschriften. Aan de zijde van Greenpeace bestaat weliswaar belang bij het gevolg geven aan de aangevallen uitspraak, maar niet is gebleken van grote belangen die ertoe nopen dat dit spoedig geschiedt.
Weliswaar kan zoals door Greenpeace gesteld bij de afweging van belangen een rol spelen dat het verzoek van het college om het treffen van een voorlopige voorziening van 25 februari 2010 wegens het niet-betalen van griffierecht niet-ontvankelijk is verklaard, maar in dit geval dienen de belangen bij toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van groter gewicht te worden geacht dan het belang van Greenpeace bij afwijzing daarvan.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de werking van de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam van 16 december 2009 in zaak nr. 08/4198.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2010
499.