200902787/1/M2.
Datum uitspraak: 14 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerder.
Bij besluit van 24 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zundert maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.20 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) gesteld met betrekking tot de inrichting van de Coöperatieve Land- en Tuinbouwvereniging "Zundert & Omstreken" U.A. (hierna: de CLTV) aan de Molenstraat 155 te Zundert.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 juli 2009.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
[appellante] en de CLTV hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2010, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, en het college, vertegenwoordigd door R.E.S.S. Vliex en C.M.M. Huijbregts, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de CLTV, vertegenwoordigd door E. Bastiaensen en mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
2.1. De inrichting in kwestie is een distributiecentrum ten behoeve van de tuinbouwveiling. Op 1 september 2008 heeft de CLTV een melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit ingediend. Om de geluidbelasting vanwege het inwerking zijn van de inrichting te reduceren zal een geluidscherm van 85 meter lang en 3 meter hoog worden opgericht.
2.2. Naar aanleiding van de melding zijn bij het bestreden besluit de volgende maatwerkvoorschriften gesteld:
1. Het maximale geluidniveau, veroorzaakt door ten hoogste vier verkeersbewegingen met vrachtwagens in de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur, mag, voor zover hier van belang, niet meer bedragen dan 65 dB(A) op de achtergevel van de [locatie] en 62 dB(A) op de zijgevel van de [locatie].
2. Binnen zes maanden na het inwerkingtreden van de beschikking dient het scherm van drie meter hoog te zijn gerealiseerd.
3. Gedurende het laden en lossen mag de motor van het voertuig waarin wordt geladen of waaruit wordt gelost niet in werking zijn, tenzij het in werking zijn van de motor noodzakelijk is voor het laden of lossen.
4. Het laden en lossen van goederen mag uitsluitend geschieden binnen de grenzen van de inrichting.
2.3. [appellante] stelt dat de inrichting vergunningplichtig is, waardoor op grond van het Activiteitenbesluit geen maatwerkvoorschriften konden worden gesteld met betrekking tot geluid. Dat de inrichting vergunningplichtig is, is volgens haar vastgesteld in de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2008, in zaak nr. 200703611/1 (www.raadvanstate.nl).
2.3.1. Op 1 januari 2008 zijn het Activiteitenbesluit en de daarmee samenhangende wijziging van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking getreden. In bijlage 1 behorende bij het Activiteitenbesluit zijn categorieën van inrichtingen genoemd die vergunningplichtig zijn.
2.3.2. De door [appellante] vermelde uitspraak heeft betrekking op een vergunning, verleend op een aanvraag voor de inrichting waarbij een zodanige hoeveelheid gevaarlijke stoffen konden worden opgeslagen dat categorie m van bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit van toepassing was.
Gebleken is echter dat de inrichting, uitgaande van de bedrijfsvoering in de periode tussen de melding en het bestreden besluit, niet vergunningplichtig is. Uit de melding van 1 september 2008 en het verhandelde ter zitting blijkt namelijk dat de bedrijfsvoering niet voorziet in de opslag van zodanige hoeveelheden gevaarlijke stoffen dat categorie m van bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit van toepassing is. Niet is gebleken dat de bedrijfsvoering ten tijde van het nemen van het bestreden besluit daarmee niet in overeenstemming was. Ook voor het overige is niet gebleken dat de inrichting vergunningplichtig is, omdat deze onder een andere categorie van bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit zou vallen. Er bestaat in zoverre dan ook geen grond voor het oordeel dat het college op grond van het Activiteitenbesluit geen maatwerkvoorschriften met betrekking tot geluid kon stellen.
Ten aanzien van de vrees van [appellante] dat de hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke stoffen in de toekomst de grenzen uit categorie m van bijlage 1 zal overschrijden, overweegt de Afdeling dat de inrichting in dat geval vergunningplichtig wordt. Dit doet echter niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2.4. [appellante] voert aan dat het college ten onrechte geen nadere eisen heeft gesteld ten aanzien van de trillingen vanwege de vrachtwagenbewegingen. Voorts heeft het college volgens haar ten onrechte nagelaten controlevoorschriften te stellen.
2.4.1. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college van de bevoegdheid om ambtshalve nadere eisen te stellen in dit geval redelijkerwijs geen gebruik heeft kunnen maken, zonder ook nadere eisen te stellen ter zake van de door haar genoemde aspecten. De vraag of over die aspecten nadere eisen zouden moeten worden gesteld, valt, nu de beoordeling van het beroep van [appellante] beperkt dient te blijven tot de nadere eisen die bij het bestreden besluit zijn gesteld, buiten het bereik van deze procedure.
2.5. [appellante] voert aan dat het bij de melding gevoegde akoestisch rapport onjuist is, en daarom ten onrechte bij het nemen van het bestreden besluit is betrokken. In dit verband voert zij, kort weergegeven, het volgende aan.
In de eerste plaats is in het rapport volgens [appellante] het binnenniveau in haar woning onjuist vastgesteld, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de schade die dit huis zou hebben opgelopen. Dat het rapport op dit punt onjuist is, blijkt volgens haar ook uit het feit dat voor een verder weg gelegen woning een hoger binnenniveau is berekend.
Tevens is dit rapport volgens [appellante] onjuist, omdat is gesteld dat er minder overlast zal worden veroorzaakt omdat de vracht-wagens op meer afstand passeren ten opzichte van de oude situatie en omdat in het rapport ten onrechte is vermeld dat vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode vergunde en noodzakelijke activiteiten zijn. Ook voert zij aan dat er in de nachtperiode meer vrachtwagenbewegingen plaatsvinden dan waarmee is gerekend.
Tot slot is volgens [appellante] in het akoestisch rapport een onjuiste berekening gemaakt van het door vrachtwagens met koelmotoren veroorzaakte maximale geluidniveau.
2.5.1. Ingevolge artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag slechts hogere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau vaststellen indien in geluidsgevoelige ruimten die zijn gelegen binnen de invloedsfeer van de inrichting een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
2.5.2. Uit het bij de melding overgelegde rapport "Akoestisch onderzoek "industrielawaai" Molenstraat 155 te Zundert" van Wematech Milieu Adviseurs B.V. van 3 juli 2008 (hierna: het akoestisch rapport), alsmede uit het verhandelde ter zitting blijkt dat [appellante] geen toestemming heeft gegeven voor een geluidmeting. Dientengevolge was de binnenwaarde in de woning van [appellante] op grond van artikel 2.20, derde lid, van het Activiteitenbesluit bij het nemen van het bestreden besluit niet van belang. De vraag of de in het akoestisch rapport berekende hoogte van de binnenwaarde juist is, doet dan ook niet ter zake.
2.5.3. Verder is in dit geding van belang of in het akoestisch rapport de juiste geluidniveaus zijn berekend. De stellingen van [appellante] over het verschil in afstand waarop de vrachtwagens passeren in de oude en de nieuwe situatie, en dat de vrachtwagenbewegingen ten onrechte zijn aangemerkt als vergunde en noodzakelijke activiteiten, hebben geen betrekking op de in het akoestisch rapport opgenomen berekeningen als zodanig, en geven daarom geen aanleiding om aan de juistheid van de berekende waarden te twijfelen.
Met betrekking tot het aantal vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode overweegt de Afdeling dat volgens de melding vier vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode plaatsvinden. In het akoestisch rapport is dit aantal bewegingen terecht tot uitgangspunt genomen.
2.5.4. Wat betreft het door vrachtwagens met koelmotoren veroorzaakte maximale geluidniveau heeft het college ter zitting terecht gesteld dat cumulatie van maximale geluidniveaus niet kan optreden, zodat deze apart moeten worden beoordeeld. Op grond hiervan dienen de maximale geluidniveaus van de vrachtwagen en de koelmotor afzonderlijk te worden getoetst aan de maximale geluidgrenswaarden, hetgeen is gebeurd in het akoestisch rapport. [appellante] heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat de berekening van het door vrachtwagens met koelmotoren veroorzaakte geluidniveau onjuist is. Er bestaat dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze berekening.
2.5.5. Gelet op het vorenstaande bestaat geen reden om aan te nemen dat het college bij het nemen van het besluit niet van het bij de melding gevoegde akoestisch rapport mocht uitgaan.
2.6. [appellante] stelt dat het college geen hogere geluidgrenswaarden mocht stellen, omdat er voor het geluidscherm betere alternatieven voorhanden waren. De CLTV beschikt volgens [appellante] over financiële middelen om verdergaande maatregelen te treffen.
2.6.1. Uit de stukken blijkt dat de CLTV een grote investering doet voor een geluidscherm en dat op het terrein van de inrichting een nieuw asfalt wegdek is gelegd ter reductie van de geluidbelasting op de woningen van derden. Voorts blijkt uit het akoestisch rapport dat met het geluidscherm een aanzienlijke geluidreductie wordt bereikt. Het college staat op het standpunt dat verdere maatregelen redelijkerwijs niet hoeven te worden gevraagd. Het college wijst er daarbij op dat de verhoging van het geluidscherm uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is. Dat de CLTV over financiële middelen beschikt, maakt dat naar de mening van het college niet anders.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college met deze motivering niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de in de maatwerkvoorschrift 1 gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau. De enkele stelling over betere alternatieven en bij de CLTV bestaande financiële ruimte is niet toereikend om de door het college gemaakte afweging onaanvaardbaar te achten.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010