ECLI:NL:RVS:2010:BM1061

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908134/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij huishoudelijke afvalstoffen in Rotterdam

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij bestuursdwang is toegepast ter zake van het onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college had op 25 augustus 2009 besloten dat de kosten van de bestuursdwang, die € 59,00 bedroegen, voor rekening van de appellant zouden komen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 16 oktober 2009. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoerde dat de aangetroffen afvalstoffen niet aan hem konden worden toegeschreven.

De Raad van State heeft de zaak op 14 april 2010 behandeld. De appellant betoogde dat de aangetroffen afvalstoffen, die op 7 juli 2009 naast een perscontainer waren aangetroffen, niet door hem waren aangeboden. Hij stelde dat de afstand van drie kilometer tussen zijn woning en de plaats van de aangetroffen afvalstoffen, alsook het feit dat de perscontainer alleen toegankelijk was voor gerechtigden, erop wijst dat hij niet de overtreder kon zijn. De Raad van State oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de appellant als overtreder kon worden aangemerkt, en verklaarde het beroep gegrond. Het besluit van 16 oktober 2009 werd vernietigd, en de Raad van State bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke motivering bij besluiten tot bestuursdwang en het verhalen van kosten op de overtreder. De Raad van State heeft in deze zaak de belangen van de appellant gewogen tegen de bevoegdheden van het college en de geldende regelgeving.

Uitspraak

200908134/1/M1.
Datum uitspraak: 14 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam zijn beslissing om op 7 juli 2009 jegens [appellant] bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 16 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 november 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi en mr. N. el Oualid, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening 2009) kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in deze verordening.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een KOMO-huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen, die op 7 juli 2009 is aangetroffen op de openbare weg naast een perscontainer gelegen aan de Struisenburgdwarsstraat ter hoogte van nummer 109. Volgens het college zijn deze huishoudelijke afvalstoffen, blijkens daarin aangetroffen materiaal met naam- en adresgegevens van [appellant], afkomstig van [appellant] en heeft hij deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 ter inzameling aangeboden. Bij het bestreden besluit heeft het college het besluit van 25 augustus 2009 gehandhaafd.
2.3. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aangetroffen huishoudelijke afvalstoffen door hem naast de perscontainer, een container voor het inzamelen van afval van bedrijven, ter inzameling zijn aangeboden. [appellant] stelt dat uit het in het huisvuil aangetroffen enige poststuk, een reclamezending van de ING Postbank niet kan worden afgeleid dat de aangetroffen afvalstoffen tot hem kunnen worden herleid. Omdat op het adres Struisenburgdwarsstraat 109 de woningcorporatie Stadswonen is gevestigd, vermoedt [appellant] dat de postzending verkeerd is bezorgd bij woningcorporatie Stadswonen en dat de KOMO-huisvuilzak met het poststuk door één van de medewerkers van deze corporatie verkeerd is aangeboden. De afstand tussen het woonadres van [appellant], [locatie], en de Struisenburgdwarsstraat ter hoogte van nummer 109, de plaats waar het afval is aangetroffen, bedraagt drie kilometer. [appellant] betoogt in dat verband dat hij zijn huishoudelijk afval bij diverse, in de buurt van zijn woning gelegen containers aanbiedt en dat hij zich daarvoor niet te voet naar een op drie kilometer van zijn woning gelegen container begeeft. [appellant] wijst in dit verband nog op de, naar zijn mening door het college ten onrechte genegeerde, uitspraken van de Afdeling van 17 september 2008, zaak nr.
200802596/1en van 8 april 2009, zaak nr.
200804026/1.
2.3.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3.2. Als overtreder moet worden beschouwd degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 1 juni 2005, zaak nr.
200501068/1, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
Voor zover [appellant] betoogt dat uit een enkele reclamezending niet kan worden afgeleid dat het huisvuil tot hem herleid kan worden, is dit betoog onjuist. Vaststaat dat het aangetroffen poststuk blijkens naam- en adresgegevens tot [appellant] herleidbaar is. De omstandigheid dat er slechts één poststuk is aangetroffen te midden van het huisvuil doet hieraan niet af.
Voor zover het college heeft betoogd dat de afstand tussen het woonadres van [appellant] en de plaats waar de gestelde overtreding is begaan geen criterium is voor de toerekening van huishoudelijke afvalstoffen, overweegt de Afdeling - onder verwijzing naar haar door [appellant] aangehaalde uitspraken - dat, hoewel deze afstand op zichzelf geen criterium is voor de toerekening van huishoudelijke afvalstoffen, dit niet betekent dat aan die omstandigheid in het geheel geen betekenis zou toekomen. Ditzelfde geldt met betrekking tot het feit dat de perscontainer alleen gebruikt kan worden met een sleutel die alleen aan tot het gebruik van die container gerechtigde personen wordt verstrekt en de omstandigheid dat men een slagboom moet passeren om bij de perscontainer te komen. Van de zijde van het college is ter zitting betoogd dat bij de behandeling van het bezwaar aan deze aspecten ten onrechte geen aandacht is besteed en dat de motivering van het bestreden besluit in dit opzicht tekort schiet.
De Afdeling ziet hierin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond.
2.4. De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ter zitting heeft het college desgevraagd verduidelijkt dat aan de afstand van drie kilometer tussen de woning van [appellant] en de Struisenburgdwarsstraat op zich niet te veel waarde kan worden gehecht, omdat het zeer goed mogelijk is een huisvuilzak op andere wijze dan te voet over een dergelijke afstand te verplaatsen. Verder heeft het college aannemelijk gemaakt dat, hoewel men om bij de perscontainer aan de Struisenburgdwarsstraat te komen een slagboom moet passeren, deze container zich aan de openbare weg in de zin van de APV bevindt en dat deze container alleen toegankelijk is voor rechthebbenden tot die container door middel van een sleutel. Het betoog van [appellant] dat één van de medewerkers van de woningcorporatie Stadswonen de KOMO-huisvuilzak verkeerd zou hebben aangeboden is in dat licht bezien dan ook niet aannemelijk, omdat personeel van deze woningcorporatie wel over een sleutel voor de perscontainer beschikt en dat het niet aannemelijk is dat voor individuele personeelsleden aanleiding bestaat om het huisvuil ter plaatse verkeerd aan te bieden.
De Afdeling acht de door het college ingenomen standpunten een voldoende deugdelijke motivering voor het aanmerken van [appellant] als overtreder van artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 en om de kosten van de toepassing van de bestuursdwang op [appellant] te verhalen.
2.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 16 oktober 2009 komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 16 oktober 2009, kenmerk A.B.2009.2.06850/RBo;
III. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 oktober 2009;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010
159-209.