ECLI:NL:RVS:2010:BM1754

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002090/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • M.P.J.M. van Grinsven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake aanwijzingen op basis van de Wet bodembescherming met betrekking tot grondwaterverontreiniging

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 april 2010 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoekster] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 19 januari 2010 aanwijzingen had gegeven op basis van artikel 27, tweede lid, van de Wet bodembescherming. Deze aanwijzingen betroffen verontreinigingen op de [locatie] te [plaats].

[Verzoekster] heeft op 1 maart 2010 beroep ingesteld tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 29 maart 2010 zijn beide partijen vertegenwoordigd verschenen. De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet correct was voorbereid volgens de Algemene wet bestuursrecht, waardoor bezwaar gemaakt moest worden voordat beroep kon worden ingesteld.

De voorzitter heeft ook overwogen dat er onduidelijkheid bestond over de saneringsdoelstelling voor de grondwaterverontreiniging met MTBE. Beide partijen waren het erover eens dat de waarde van 15 μg/l als saneringsdoelstelling moest gelden, maar er was onduidelijkheid of deze waarde uit het bestreden besluit volgde. Het college heeft geen bezwaar gemaakt tegen de schorsing van het besluit tijdens de behandeling van het bezwaar.

De voorzitter heeft uiteindelijk besloten om het besluit van het college te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 297,00 aan [verzoekster] moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 april 2010.

Uitspraak

201002090/2/M2.
Datum uitspraak: 12 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2010 heeft het college aan [verzoekster] aanwijzingen als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Wet bodembescherming gegeven met betrekking tot verontreinigingen op de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2010, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [verzoekster] tevens de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 maart 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door R. Verdegem en M. Bennen, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Luinge en drs. A. Mayer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is gebleken dat het bestreden besluit niet is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht dient tegen het bestreden besluit, anders dan in de rechtsmiddelenclausule bij het besluit is vermeld, bezwaar te worden gemaakt alvorens beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld. Het beroepschrift zal daarom met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden doorgezonden aan het college ter behandeling als bezwaarschrift.
2.2. [verzoekster] voert ter onderbouwing van haar verzoek onder meer aan dat in het bestreden besluit ten onrechte is bepaald dat als saneringsdoelstelling voor de grondwaterverontreiniging met MTBE de herstelwaarde voor MTBE geldt, hetgeen volgens [verzoekster] neerkomt op een waarde van 1 μg/l. Volgens [verzoekster] dient als saneringsdoelstelling een waarde van 15 μg/l te gelden.
Het college stelt dat met de herstelwaarde voor MTBE in het bestreden besluit een waarde van 15 μg/l is bedoeld.
De voorzitter stelt vast dat partijen het eens zijn dat als saneringsdoelstelling voor de grondwaterverontreiniging met MTBE een waarde van 15 μg/l dient te gelden, maar van mening verschillen over het antwoord op de vraag of deze waarde uit het bestreden besluit volgt. In het kader van de behandeling van het bezwaar van [verzoekster] tegen het bestreden besluit kan dit nader aan de orde komen. Het college heeft ter zitting naar voren gebracht geen bezwaar te hebben tegen schorsing van het bestreden besluit tijdens de behandeling van het bezwaar. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 19 januari 2010, kenmerk AM0363/02024/J06, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn van zes weken wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2010
462.