ECLI:NL:RVS:2010:BM1754
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- K. Brink
- M.P.J.M. van Grinsven
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake aanwijzingen op basis van de Wet bodembescherming met betrekking tot grondwaterverontreiniging
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 april 2010 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoekster] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 19 januari 2010 aanwijzingen had gegeven op basis van artikel 27, tweede lid, van de Wet bodembescherming. Deze aanwijzingen betroffen verontreinigingen op de [locatie] te [plaats].
[Verzoekster] heeft op 1 maart 2010 beroep ingesteld tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 29 maart 2010 zijn beide partijen vertegenwoordigd verschenen. De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet correct was voorbereid volgens de Algemene wet bestuursrecht, waardoor bezwaar gemaakt moest worden voordat beroep kon worden ingesteld.
De voorzitter heeft ook overwogen dat er onduidelijkheid bestond over de saneringsdoelstelling voor de grondwaterverontreiniging met MTBE. Beide partijen waren het erover eens dat de waarde van 15 μg/l als saneringsdoelstelling moest gelden, maar er was onduidelijkheid of deze waarde uit het bestreden besluit volgde. Het college heeft geen bezwaar gemaakt tegen de schorsing van het besluit tijdens de behandeling van het bezwaar.
De voorzitter heeft uiteindelijk besloten om het besluit van het college te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 297,00 aan [verzoekster] moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 april 2010.