200908821/2/H1.
Datum uitspraak: 13 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoekers], gevestigd dan wel wonend te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 8 oktober 2009 in zaken nrs. 08/1478, 08/1534 en 08/1543 in het geding tussen:
1. verzoekers,
2. de stichtingen Stichting Zorggroep Noorderbreedte en Stichting Wonen Noordwest Friesland (hierna: de Stichtingen) en
3. [wederpartij] en 26 anderen
het college van burgemeester en wethouders van het Bildt (hierna: het college).
Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft het college aan de stichting Stichting Zorggroep Noorderbreedte vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een verpleeghuis met aanleunwoningen op het perceel plaatselijk bekend Cingel ongenummerd te Sint Annaparochie (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en dat besluit, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college het besluit van 10 juni 2008 gewijzigd, in dier voege dat het onderdeel handhaven van de vrijstelling vervalt en dat het handhaven van het besluit van 2 augustus 2005 om bouwvergunning eerste fase te verlenen nu direct gestoeld wordt op de passendheid binnen het nu ook voor dit deel geldende bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 8 oktober 2009, verzonden op 9 oktober 2009, heeft de rechtbank de beroepen, voor zover gericht tegen het besluit van 10 juni 2008, niet-ontvankelijk verklaard, het beroep van de Stichtingen, voor zover gericht tegen het besluit van 10 februari 2009, niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen van verzoekers en [wederpartij] en 26 anderen, voor zover gericht tegen het besluit van 10 februari 2009 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 10 februari 2009 geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft tegen deze uitspraak bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2009, hoger beroep ingesteld. De Stichtingen hebben bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2009, hoger beroep ingesteld. Verzoekers hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 15 januari 2010. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 18 december 2009. De Stichtingen hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 18 december 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2010, hebben verzoekers de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 24 november 2009 heeft het college vrijstelling verleend voor het oprichten van een verpleeghuis met aanleunwoningen op het perceel.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2009, beroep ingesteld.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2010, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. drs. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, B. van der Veer, N. Haarsma en mr. drs. P.J. Woudstra, zijn verschenen. Voorts zijn daar de Stichtingen, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, ir. J.B.A. Lettink, F.J. Wind en M.C.G.M. Hagenaar, daar gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bouwplan voorziet in het oprichten op het perceel van een woon-zorgcomplex, bestaande uit 36 zorgunits voor dementerende ouderen in combinatie met 16 aanleunwoningen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat is aangevangen met de realisering van het bouwplan. De bouw bevindt zich inmiddels in een vergevorderd stadium.
2.3. De in hoger beroep opgeworpen vragen, die onder meer betrekking hebben op formele aspecten, lenen zich minder goed voor beantwoording in deze procedure. Deze dient te geschieden in de bodemprocedure.
2.4. Het besluit van 24 november 2009 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van deze wet, dient het hoger beroep te worden geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft hierop eveneens betrekking.
2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Sint Annaparochie". Het college heeft daarvan met toepassing van artikel 14.4. van de planvoorschriften vrijstelling verleend.
2.5.1. Ingevolge artikel 14.4. van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 14.2.1, onder a, en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
2.5.2. Ook de vraag of het betoog van verzoekers met betrekking tot de geluidbelasting van het bouwplan slaagt, leent zich minder goed voor beantwoording in deze procedure. Deze dient tevens te geschieden in de bodemprocedure.
2.6. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is ingesteld. Wel neemt de bouwer, door gebruik te maken van een nog niet in rechte onaantastbare vergunning, een risico, waarvan de eventuele negatieve gevolgen voor zijn rekening komen. De enkele omstandigheid dat de vergunning mogelijkerwijs niet in stand zal blijven, brengt niet mee dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
Partijen zullen in het kader van de bodemprocedure worden uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting door een meervoudige kamer op 28 juni 2010, zodat de verwachting bestaat dat op korte termijn uitspraak door de Afdeling zal worden gedaan op de ingestelde hoger beroepen en het beroep tegen het besluit van 24 november 2009. Indien de Afdeling in de bodemzaak tot de slotsom komt dat bij de aan de orde zijnde besluiten op bezwaar de bouwvergunning eerste fase ten onrechte is gehandhaafd, kunnen naar voorlopig oordeel de aan deze besluiten klevende bezwaren vervolgens bij het nemen van een nieuw besluit worden hersteld.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter niet in dat de behandeling van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht en kan worden beslist in die zin dat het verzoek wordt afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2010