201002897/2/H1.
Datum uitspraak: 13 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) van 19 maart 2010 in zaken nrs. 10/500, 09/3046, 10/501 en 09/3049 in het geding tussen:
1. [wederpartij] en
2. verzoeker
het college van burgemeester en wethouders van Vught (hierna: het college).
Bij besluit van 30 juli 2009, voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een garage/hobbyruimte op het perceel [locatie] te Vught.
Bij uitspraak van 19 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door verzoeker daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Verzoeker bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 25 maart 2010 en 29 maart 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2010, heeft verzoeker de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2010, waar verzoeker, bijgestaan door mr. P.W.G.M. Christophe, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.I. van Term, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. W. Braam, en [gemachtigde], gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bouwplan voorziet in een garage/hobbyruimte met een breedte van circa 8,02 m, een lengte van circa 15,36 m en is voorzien van een schuin dak met een nokhoogte van circa 4,95 m.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Gent" rust op de grond waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Erf". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft daarvan met toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening ontheffing verleend.
2.4. Volgens artikel 2 van de beleidsregels "Bouwen binnen grenzen (2e wijziging)", zoals vastgesteld bij besluit van 31 maart 2009, zijn deze uitsluitend van toepassing op aanvragen om ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wro in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro voor uitbreidingen van of een bijgebouw bij een woning binnen de bebouwde kom.
Volgens artikel 3 van de beleidsregels komt een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw binnen de bebouwde kom voor toepassing van de beleidsregels in aanmerking mits:
e. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitende terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;
2.5. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 3, aanhef en onder e, van de beleidsregels. Gelet op hetgeen verzoeker, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling, in hoger beroep heeft aangevoerd over de uitleg van het begrip "het aansluitende terrein", moet worden betwijfeld of dit oordeel van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure stand zal houden. Dit betekent dat voorshands niet vast staat dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing gebruik heeft kunnen maken.
2.6. Gelet op hetgeen onder 2.5. is overwogen en de bezwaarlijk omkeerbare gevolgen van de verdere uitvoering van het besluit van 30 juli 2009 ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vught van 30 juli 2009, kenmerk BR20091054;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vught tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 471,55 (zegge: vierhonderdeenenzeventig euro en vijfenvijftig cent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2010