ECLI:NL:RVS:2010:BM1762

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002257/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • T. van Goeverden-Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor bedrijfswoning in Zuidplas

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, voorheen Zevenhuizen-Moerkapelle, op 27 april 2006 een bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een bedrijfswoning op een perceel in Zuidplas. De wederpartij, die een gerberakwekerij exploiteert, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 27 maart 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 17 februari 2010 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard, het besluit van het college vernietigd en het college opgedragen binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 8 april 2010 behandeld. De voorzitter oordeelde dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de voorziene woning voldoet aan de bestemmingsplanvoorschriften. De voorzitter heeft vastgesteld dat er geen dringende belangen zijn aan de zijde van de wederpartij voor het spoedig nemen van een nieuw besluit, aangezien hij al jaren zonder bedrijfswoning kan functioneren.

Daarom heeft de voorzitter besloten dat het college in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 april 2010.

Uitspraak

201002257/2/H1.
Datum uitspraak: 14 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas (voorheen Zevenhuizen-Moerkapelle),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 17 februari 2010 in zaak nr. 09/2347 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle, thans Zuidplas (hierna: het college), geweigerd aan [wederpartij] bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 27 maart 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college onder oplegging van een dwangsom opgedragen binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 april 2010, waar het college, vertegenwoordigd door A. de Vries, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te 's-Gravenhage, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 11, tiende lid, van de voorschriften van het op het perceel geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 1974, na 7e herziening" stelt, indien voor een bedrijf een bouwvergunning wordt aangevraagd, het college het bouwplan in handen van de landbouwkundig adviseur met het verzoek om hem schriftelijk kenbaar te maken:
a. of het bouwplan betrekking heeft op een agrarisch bedrijf als toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving;
b. of, indien het bouwplan betrekking heeft op een woning, deze woning een agrarische bedrijfswoning is als omschreven in artikel 1, tiende lid;
c. of van het desbetreffende gebouw in het algemeen een blijvend en overwegend agrarisch gebruik is te verwachten.
2.3. Het verzoek van het college strekt er toe de uit de uitspraak van de rechtbank voortvloeiende verplichting tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar hangende het hoger beroep op te schorten. Het college heeft aangevoerd dat het bij het afwijzen van het verzoek, gelet op de in hoger beroep bestreden uitspraak, gehouden is een besluit met door hem onwenselijk geachte gevolgen te nemen, omdat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de voorziene woning voldoet aan het bepaalde in artikel 11, tiende lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften.
2.4. De vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat sprake is van blijvend agrarisch gebruik als bedoeld in artikel 11, tiende lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften dient in de bodemprocedure te worden beantwoord. De voorzitter acht niet uit te sluiten dat de in hoger beroep bestreden uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, gelet op het advies van de Agrarische beoordelingscommissie van 18 maart 2009, waarin het van de woning te verwachten gebruik niet blijvend en overwegend agrarisch wordt geacht, en de omstandigheid dat inmiddels een nieuw bestemmingsplan in werking is getreden waarin voor het gebied waar het perceel is gelegen, is voorzien dat tussen 2010 en 2020 woningbouw zal worden gerealiseerd. Voorts is niet gebleken van dringende belangen aan de zijde van [wederpartij] bij het spoedig nemen van een nieuw besluit op bezwaar, nu hij reeds vele jaren zijn gerberakwekerij heeft kunnen voeren zonder bedrijfswoning op het perceel.
De voorzitter ziet daarom aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010
488.