ECLI:NL:RVS:2010:BM1766

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908569/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking rijbewijs en bestuursrechtelijke procedure tegen burgemeester van Zaanstad

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 oktober 2009. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat de burgemeester van Zaanstad op 31 december 2008 een verzoek om intrekking van een beschikking van 23 maart 2004 had afgewezen. Deze beschikking verklaarde het rijbewijs van [appellant] ongeldig. Het verzoek om intrekking was gedaan omdat [appellant] meende dat de burgemeester de regelgeving onjuist had toegepast en dat er geen belangen van derden werden geschaad. De burgemeester had eerder op 30 juni 2004 het bezwaar van [appellant] tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat dit besluit rechtens onaantastbaar was, omdat hiertegen geen beroep was ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 maart 2010 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellant], bijgestaan door een gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. I.A. Blom. De Afdeling overweegt dat het besluit van de burgemeester bevoegdelijk is genomen en dat de vermelding van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad als verwerende partij in de aangevallen uitspraak een kennelijke verschrijving is.

De Afdeling concludeert dat het verzoek om intrekking van de besluiten uit 2004 moet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen op het besluit van 30 juni 2004. De Afdeling stelt vast dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen. Daarom bevestigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200908569/1/H3.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Zaanstad,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 oktober 2009 in zaak nr. 09/2333 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2008 heeft de burgemeester van Zaanstad een verzoek van [appellant] om intrekking van een beschikking van 23 maart 2004, waarbij het aan [appellant] afgegeven rijbewijs met nummer 3310673850 voor de categorieën B, C, E bij B en E bij C ongeldig is verklaard, en een beschikking van 30 juni 2004, waarbij het tegen het besluit van 23 maart 2004 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard, afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2009 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2009, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2010, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. I.A. Blom, werkzaam bij de gemeente Zaanstad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2. De Afdeling overweegt ambtshalve dat het in beroep bestreden besluit bevoegdelijk is genomen door de burgemeester en dat de vermelding in de aangevallen uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad als verwerende partij als een kennelijke verschrijving moet worden aangemerkt.
2.3. [appellant] voert aan dat de burgemeester in de besluiten uit 2004 ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat, aangezien het rijbewijs niet is vermist maar door een ontzegging van de rijbevoegdheid is ingenomen, [appellant] onjuiste gegevens heeft verstrekt ter verkrijging van het vervangende rijbewijs. In dat verband stelt hij dat hij slechts een vermoeden heeft uitgesproken over de reden van vermissing en dat het hem niet kan worden aangerekend dat het bijna twee jaar geduurd heeft voordat de Turkse autoriteiten het rijbewijs naar Nederland hebben teruggestuurd. Verder voert hij aan dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een bepaald besluit te nemen, ook de bevoegdheid bezit dat besluit te wijzigen of in te trekken en dat het verzoek om intrekking volkomen legitiem is, aangezien de burgemeester de regelgeving onjuist heeft toegepast en geen belangen van derden worden geschaad. Ten slotte voert hij aan dat hij een rijbewijs nodig heeft voor het verkrijgen van werk.
2.3.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het besluit van 30 juni 2004, waarbij de bezwaren tegen het besluit van 23 maart 2004 ongegrond zijn verklaard, rechtens onaantastbaar geworden, aangezien tegen dat besluit geen beroep is ingesteld.
2.3.2. Het verzoek om intrekking van de besluiten van 23 maart 2004 en 30 juni 2004 moet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen op het besluit van 30 juni 2004. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1en 13 januari 2010 in zaak nr.
200904134/1/H3) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr.
200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.3.3. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3.4. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot het in de besluiten van 2004 ingenomen standpunt van de burgemeester dat [appellant] onjuiste gegevens heeft verstrekt, had hij reeds in een procedure tegen het besluit van 30 juni 2004 kunnen aanvoeren. Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen, was er geen plaats voor een rechterlijke toetsing van het besluit van 20 maart 2009 en heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010
97-640.