200904150/1/M1
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Economische Zaken,
verweerders.
Bij besluit van 27 april 2009 hebben de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Economische Zaken (hierna: de ministers) voor de uitstoot van N2O in de planperiode 2008 tot en met 2012 broeikasgasemissierechten als nieuwkomer toegewezen aan [appellante] voor haar inrichting voor productie van salpeterzuur aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 29 april 2009 aan [appellante] toegezonden; de kennisgeving is op 23 april 2009 gepubliceerd (Stcrt. 2009, nr. 77).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2009, beroep ingesteld.
De ministers hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door ir. H.M.R. Lambotte, bijgestaan door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, en de ministers, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Geurts, ir. J.G.F.M. Williams-Jacobse, dr. T.J. de Ligt en mr. P.P. van de Lee, zijn verschenen.
2.1. [appellante] betoogt dat haar ten onrechte niet vanaf september 2006 broeikasgasemissierechten zijn toegewezen voor de uitbreiding van haar salpeterzuurinstallatie 7. Daartoe voert [appellante] aan dat de ministers zich er ten onrechte op beroepen dat [appellante] hun niet heeft gewezen op deze uitbreiding. Zij stelt dat wel te hebben gedaan, nu zij via het daarvoor bestemde formulier broeikasgasemissierechten heeft aangevraagd voor haar gehele productie van salpeterzuur inclusief bedoelde uitbreiding. Daarnaast voert [appellante] aan dat de ministers er zich ten onrechte op beroepen dat het depot voor initiële toewijzing is uitgeput. Indien dit al het geval zou zijn, dan had het in de rede gelegen het nieuwkomersdepot aan te spreken, aldus [appellante].
2.1.1. De ministers voeren aan dat het nationale toewijzingsplan (hierna: het toewijzingsplan) geen grondslag biedt om de bij het bestreden besluit verleende N2O-emissierechten te vermeerderen met de in 2006 gerealiseerde uitbreiding. De toewijzing is gebaseerd op de gemiddelde productie in drie door de inrichting te kiezen basisjaren uit de periode 2001 tot en met 2005. De ministers wijzen erop dat de toewijzingssystematiek van N2O-emissierechten in zoverre verschilt van die van CO2-emissierechten, waarbij wel rekening wordt gehouden met uitbreidingen in de periode 2002 tot en met 2006.
Aanspreken van het nieuwkomersdepot is volgens de ministers niet mogelijk, nu de uitbreiding van salpeterzuurinstallatie 7 onder de drempel voor nieuwkomers ligt.
2.1.2. Ingevolge artikel 16.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer bevat het toewijzingsplan ten minste een aanduiding van het totale aantal broeikasgasemissierechten dat de ministers voornemens zijn voor de planperiode toe te wijzen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kan het toewijzingsplan tevens een aanduiding bevatten van het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld in het eerste lid, onder a, dat beschikbaar wordt gehouden om te kunnen worden toegewezen voor een of meer daarbij aangegeven categorieën van inrichtingen waarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 16.5, eerste lid, indien deze vergunning nog niet is verleend op het moment dat het plan overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2003/87/EG aan de Commissie is toegezonden.
Ingevolge artikel 16.32, eerste lid, is dit artikel van toepassing indien in het toewijzingsplan broeikasgasemissierechten beschikbaar worden gehouden voor toewijzing voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, aanhef en onder a.
Ingevolge het tweede lid beslissen de ministers gezamenlijk, op verzoek van degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid drijft, over de toewijzing van broeikasgasemissierechten.
Ingevolge het derde lid wordt bij het nemen van een besluit krachtens het tweede lid het betrokken toewijzingsplan, voor zover het betreft de beschrijving van de manier waarop de ministers voornemens zijn broeikasgasemissierechten toe te wijzen, alsmede het betrokken nationale toewijzingsbesluit, voor zover het betreft de aanduiding van het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten dat beschikbaar wordt gehouden om in de planperiode te kunnen worden toegewezen voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, in acht genomen.
Ingevolge artikel 16.32, vijfde lid, aanhef en onder c, kan een verzoek om toewijzing van broeikasgasemissierechten als bedoeld in het eerste lid worden afgewezen indien niet is voldaan aan de eisen die overeenkomstig artikel 16.25, eerste lid, aanhef en onder b, in het betrokken toewijzingsplan zijn opgenomen met betrekking tot de toewijzing van broeikasgasemissierechten voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, aanhef en onder a.
2.1.3. Bij Beschikking C(2008) 7867 definitief van 17 december 2008 heeft de Commissie de Nederlandse aanvraag uit hoofde van artikel 24 van Richtlijn 2003/87/EG voor de unilaterale opneming van de emissies van distikstofoxide (N2O) die ontstaan bij de productie van salpeterzuur (HNO3) als extra gas en activiteit in de Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten vanaf 1 januari 2008 goedgekeurd.
2.1.4. Tabel 2-3 van paragraaf 2.4 van deel II van het toewijzingsplan bevat een overzicht van het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten voor de planperiode 2008 tot en met 2012 dat beschikbaar wordt gehouden voor toewijzing voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer behorend tot de salpeterzuurindustrie.
2.1.5. Paragraaf 4.4 van deel II van het toewijzingsplan regelt de overeenkomstig de nieuwkomersprocedure van artikel 16.32 van de Wet milieubeheer plaatsvindende toewijzing voor de salpeterzuurindustrie. De berekening van de toewijzing vindt plaats volgens formulebox 8 en is het product van P, B, GWP en GF, waarbij P = de gemiddelde productie van de eenheid in drie door de inrichting te kiezen jaren uit de periode 2001 tot en met 2005, uitgedrukt in tonnen 100% salpeterzuur;
B = de benchmark zoals die luidt in de beschikking van de Commissie op het opt-in verzoek in N2O per ton 100% salpeterzuur;
GWP = het Global Warming Potential voor omrekening van N2O in CO2-equivalenten (zijnde 310); en GF = de groeifactor in de beschikking van de Commissie op het opt-in verzoek.
2.1.6. Zoals de ministers terecht hebben aangevoerd, blijkt uit formulebox 8 aan de hand waarvan de berekening van de toewijzing plaatsvindt en de daarbij gegeven toelichting, dat het toewijzingsplan niet voorziet in de mogelijkheid om bij de berekening van de toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de salpeterzuurindustrie rekening te houden met uitbreidingen na 2005. Deze berekening is immers gebaseerd op de gemiddelde productie van de eenheid in drie door de inrichting te kiezen jaren uit de periode 2001 tot en met 2005.
2.1.7. Voor uitbreidingen binnen bestaande inrichtingen vanaf 1 januari 2007 gelden de regels voor nieuwkomers zoals beschreven in paragraaf 4.1 van deel II van het toewijzingsplan. Voor uitbreidingen in 2006 bevat het toewijzingsplan geen regels.
2.1.8. Volgens paragraaf 4.1 moet tegelijkertijd aan de volgende criteria worden voldaan:
1. Er moet sprake zijn van een fysieke uitbreiding of fysieke nieuwbouw van een productie-eenheid waarvoor een aanpassing van de milieuvergunning of een melding noodzakelijk is.
2. De uitbreiding of nieuwbouw binnen een bestaande inrichting moet leiden tot een verhoogde emissie boven de drempelwaarde. De drempelwaarde voor (extra) toewijzing voor een uitbreiding of nieuwbouw van een productie-eenheid is 50 kt/jr CO2(equivalent)-toename van de al toegewezen hoeveelheid emissierechten of een potentiële toename van de emissies per inrichting met minimaal 10% ten gevolge van de uitbreiding van de productie.
2.1.9. Niet in geschil is dat de uitbreiding van de salpeterzuurinstallatie heeft plaatsgevonden in september 2006.
Ook als geoordeeld zou kunnen worden dat de regels in paragraaf 4.1 voor uitbreiding binnen bestaande inrichtingen vanaf 1 januari 2007 mede van toepassing kunnen worden geacht op uitbreidingen in de salpeterzuurindustrie in 2006, dan nog voldoet de uitbreiding van salpeterzuurinstallatie 7 niet aan die regels. Immers, uit de niet betwiste, door de ministers in het verweerschrift uitgevoerde berekening blijkt dat de uitbreiding van salpeterzuurinstallatie 7 niet leidt tot een verhoging van de emissie die uitkomt boven de drempelwaarden als bedoeld in criterium 2 van deze regels.
2.1.10. Het beroep is ongegrond.
2.1.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010