200905389/1/H1.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juni 2009 in zaak nr. 08/1550 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Doesburg.
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college aan Stichting Woonservice IJsselland vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw met 17 appartementen en gemeenschappelijke voorzieningen aan de Halve Maanweg 11 t/m 47 (hoek Looiersweg - Esdoornlaan) te Doesburg.
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2009, verzonden op 24 juni 2009, heeft de rechtbank het door anderen dan [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van der Pool en A.J.A. Putker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen de Stichting, vertegenwoordigd door D.H. ter Welle.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het door anderen dan [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu hem niet de mogelijkheid is geboden om zijn stelling dat het beroep mede namens 69 personen is ingediend, door middel van machtigingen te staven.
2.1.1. Dit betoog kan niet tot het daarmee beoogde resultaat leiden, nu het hoger beroep alleen door [appellant] en niet mede door of namens anderen is ingesteld. Niet kan worden geoordeeld dat [appellant] belang heeft bij de beoordeling van de ontvankelijkheid in beroep van anderen. Dat naar [appellant] stelt in andere door hem gevoerde procedures op een andere wijze is gehandeld, kan, wat daar van zij, aan het vorenstaande niet afdoen.
2.2. Dat [appellant] volgens het college inmiddels verhuisd zou zijn leidt, wat daar van zij, niet tot het oordeel dat hij geen procesbelang meer heeft, reeds omdat hij nog eigenaar is van de woning.
2.3. Voor zover [appellant] gronden aanvoert tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank in onderhavige zaak, kunnen deze evenmin tot het beoogde doel leiden, nu in artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Raad van State is bepaald dat tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank niet onbevooroordeeld kon oordelen over de zaak omdat de voorzieningenrechter van de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening van [appellant] had afgewezen faalt dit, nu het oordeel van de voorzitter op grond van artikel 8:81 van de Awb een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat voor de vrijstelling geen goede ruimtelijke onderbouwing is gegeven en dat zij ten onrechte heeft overwogen dat de vaststelling van de Ecologische Verbindingszone inhoudt dat het gestelde in de Struktuurvisie Doesburg (hierna: de structuurvisie) en het groenstructuurplan niet meer van toepassing is.
2.4.1. De omgeving van het gebied waarin het bouwplan is gelegen heeft in de structuurvisie de aanduiding "ecologische structuur" gekregen. In de ruimtelijke onderbouwing heeft het college verwezen naar de op 29 maart 2001 door de raad van de gemeente Doesburg vastgestelde begrenzing van het zoekgebied voor de Ecologische Verbindingszone, waar het gebied waarin het bouwplan is gelegen buiten is gebleven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vaststelling van deze begrenzing door het college terecht is aangeduid als een nadere concretisering van het in de structuurvisie en het groenstructuurplan in 1997 neergelegde algemene beleid. De rechtbank heeft daaruit terecht de conclusie getrokken dat aan de aanduidingen in de structuurvisie en het groenstructuurplan niet die betekenis kan worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht wil zien.
Voor zover [appellant] aanvoert dat het bouwplan in strijd is met diverse andere beleidsstukken en gronden naar voren brengt over de relatie van onderhavig gebied met het bestemmingsplan "Molenveld en De Ooi", ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel dan de rechtbank, die deze betogen op goede gronden heeft verworpen.
De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat een goede ruimtelijke onderbouwing voor de vrijstelling ontbreekt. Het betoog faalt.
2.5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat in de Welstandsnota Doesburg (hierna: de welstandsnota) van 2003 het gebied nog de aanduiding "natuurgebied en uiterwaarden" heeft, terwijl al in 2001 de begrenzing van de Ecologische Verbindingszone is vastgesteld. Volgens [appellant] heeft het college onvoldoende rekening gehouden met deze aanduiding.
2.5.1. Het college heeft aan de besluitvorming positieve adviezen van de welstandscommissie het "Gelders Genootschap" (hierna: de welstandscommissie) van 22 november 2005 en 7 november 2006 ten grondslag gelegd. Het college heeft toegelicht dat ten tijde van het vaststellen van de welstandsnota nog niet duidelijk was welke nieuwe functie aan het onderhavige gebied zou worden toegekend, zodat ervoor is gekozen de bestaande aanduiding nog niet te wijzigen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat nu bebouwing ter plaatse vanwege de bestemmingen "Benzinestation" en "Parkeerplaats" volgens het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan 'De Ooi' Partiële herziening 1964" mogelijk is, bebouwing niet op grond van de welstandscriteria kan worden tegen gegaan. Voorts heeft zij terecht overwogen dat uit de adviezen blijkt dat de welstandscommissie zich rekenschap heeft gegeven van de omgeving van het bouwplan en dat uit de adviezen niet kan worden afgeleid dat onjuiste criteria zijn toegepast. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college het bouwplan niet in overeenstemming met redelijke eisen van welstand mocht achten.
2.6. Voor zover [appellant] wijst op de gronden die hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, kunnen deze niet leiden tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010