ECLI:NL:RVS:2010:BM1786

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910308/1/R2 en 200910308/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Kom Beek 2009' en de gevolgen voor de woon- en leefomgeving

Op 16 april 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Kom Beek 2009, Arnhemseweg Beek', vastgesteld door de raad van de gemeente Montferland op 29 oktober 2009. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 maart 2010, waar de appellanten, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, en de raad, vertegenwoordigd door W. van Beek, aanwezig waren.

De voorzitter overweegt dat het bestemmingsplan de bouw van een woning mogelijk maakt aan de Arnhemseweg in Beek. Appellanten betogen dat het plan in strijd is met de gemeentelijke beleidsnotitie 'Woningbouw op inbreidingslocaties' (BOIL) en dat er onvoldoende rekening is gehouden met verkeersveiligheid en de impact op hun woon- en leefomgeving. De voorzitter concludeert dat het plan past binnen de BOIL en dat de bezwaren van appellanten niet opwegen tegen de belangen van de gemeente bij de realisering van de woning.

De voorzitter stelt vast dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de ruimtelijke ordeningseisen en dat er geen sprake is van onevenredige inbreuk op de zichtlijnen of het open karakter van het gebied. De conclusie is dat het beroep van appellanten ongegrond is en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 april 2010.

Uitspraak

200910308/1/R2 en 200910308/2/R2.
Datum uitspraak: 16 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Montferland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Montferland (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Kom Beek 2009, Arnhemseweg Beek" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [appellanten]s de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 maart 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, en de raad, vertegenwoordigd door W. van Beek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord A. Aaldering.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan heeft betrekking op het mogelijk maken van de bouw van een woning aan de Arnhemseweg in Beek, kadastraal gemeente Bergh, sectie K, nummer 996, plaatselijk bekend gemeente Montferland (hierna: de woning).
2.3. [appellanten] betogen dat het plan zich niet verdraagt met de gemeentelijke beleidsnotitie 'Woningbouw op inbreidingslocaties' (hierna: de BOIL) die blijkens het zienswijzenverslag het beleid vormt waaraan de bouwaanvragen worden getoetst. Zij voeren daartoe aan dat er ter plaatse geen sprake is van een kleinschalig gegroeid bebouwingscluster en dat er geen rekening is gehouden met de hoogteverschillen in het geaccidenteerde terrein. Bovendien worden de inbreidingswoningen niet in de lijn van de bestaande woningen gerealiseerd. [appellanten] betogen voorts dat niet voldoende wordt ingegaan op hetgeen zij naar voren hebben gebracht in de zienswijzen aangaande de verkeersveiligheid. De Arnhemseweg is een provinciale weg die grote verkeersproblemen met zich brengt met de uitwegmogelijkheden die thans al aanwezig zijn. Met de woning wordt er door de extra uitweg nog een extra verkeersonveilige situatie aan toegevoegd. [appellanten] voeren voorts aan dat de bouw van de woning en de mogelijkheid tot het oprichten van een oppervlakte van 100 m2 aan bijgebouwen, die niet slechts binnen het bouwvlak moeten worden opgericht, het open karakter van het gebied teniet doet en een ernstige inbreuk maakt op 3 bestaande zichtlijnen vanaf de Arnhemseweg over dit landschappelijke gebied, 1 over de velden en akkers, 1 naar de bossen van Montferland en 1 naar de bossen van Beekermark. Voorts leiden de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan meebrengt in de visie van [appellanten] tot een onevenredige inbreuk op hun woon- en leefomgeving door onder meer de beperking van het vrije uitzicht.
2.4. In de BOIL is, voor zover van belang, het kader aangegeven voor het bouwen van een nieuwe woning in de achtertuinen of zijtuinen van bestaande woningen of andere plekken binnen de bestaande bebouwing dan wel KAN-contour die is vastgesteld in overleg met het college van bestuur van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen. De BOIL heeft betrekking op het beoordelen van particuliere woningbouwinitiatieven op inbreidingslocaties met een door woningbouw gekenmerkte omgeving, bestaande uit de bouw van maximaal twee woningen op één kavel. Verdichting is niet mogelijk op kavels gelegen aan de rand van de bebouwde kom, in het overgangsgebied tussen het stedelijk gebied en het landelijk gebied, tenzij de locatie grenst aan een gebied vallend binnen de KAN-contour dat zich kenmerkt door overwegend woningbouw. De nieuwe woning zal moeten passen in de aanwezige ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur. Bij de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling worden de bestaande en gewenste groenstructuur in beeld gebracht. De mate van verdichting wordt mede bepaald door open en groene locaties in de omgeving. Dit betekent dat wanneer een locatie in het bestemmingsplan is aangewezen als een karakteristieke en/of open en/of groene locatie deze niet in aanmerking komt voor verdichting. Dit betekent dat deze locaties niet kunnen worden bebouwd. Bij het beoordelen van een verzoek is het verder zaak dat tegemoetkoming daaraan geen verkeerskundige problemen met zich brengt en dat de nieuwe woning goed bereikbaar is. De nieuwe of te splitsen woning dient rechtstreeks ontsloten te worden op de openbare weg. De nieuw te bouwen woning dient in de denkbeeldige verlengde voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing van de naastliggende woningen te worden opgericht.
2.5. Voor wat betreft de omvang van de oppervlakte aan bijgebouwen heeft de raad beleid vastgesteld voor de toepassing van een zogenoemde buitenplanse ontheffing. In de beleidsnotitie staat dat de maximale gezamenlijke oppervlakte van bouwvergunningsplichtige bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 400 m2 niet meer dan 100 m2 mag bedragen. De regels in het gemeentelijke ontheffingsbeleid leggen hetgeen de gemeente in principe ruimtelijk aanvaardbaar acht, vast. De raad heeft aangegeven dat deze beleidsnotitie voor alle nieuwe bestemmingsplannen geldt, zo ook voor het onderhavige.
2.6. Vast staat dat de locatie waar de woning ingevolge het plan is voorzien binnen een KAN contour ligt. Rondom het perceel liggen woningen, zowel aan de Arnhemseweg als aan de Sint Jansgildestraat. De locatie bevindt zich tussen de bestaande woningen aan de Arnhemseweg 4 en de Sint Jansgildestraat 51. De met het plan beoogde woning is gericht en gelegen aan de Arnhemseweg in de denkbeeldige voorgevelrooilijn van de woning aan de Arnhemseweg 4. Het achterste deel van het perceel houdt de bestemming "Agrarisch gebied". In de directe omgeving is sprake van een kleinschalig gegroeid bebouwingscluster, als uitloper van de kern van Beek. Anders dan [appellanten] hebben gesteld wordt de woning niet op het achterterrein van een andere woning gesitueerd.
2.7. Het betoog dat sprake is van zodanige verkeerskundige problemen dat die aan het plan in de weg staan, treft geen doel. De nieuwe woning wordt rechtstreeks op de Arnhemseweg ontsloten. De raad heeft aangegeven dat de provincie in 2010 verkeersremmende maatregelen zal nemen op de Arnhemseweg zodat de veiligheid wordt verbeterd. Voorts heeft de raad gemotiveerd aangegeven dat de onveiligheid op de Arnhemseweg niet aan de orde is binnen het wegvak ter hoogte van het desbetreffende perceel. Van de vergelijkbare ontsluiting van de naastgelegen woning aan de Arnhemseweg 4 is, aldus de raad, niet bekend dat deze problemen oplevert in combinatie met de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/u. Dit is niet gemotiveerd bestreden.
2.8. Voor gronden waarbij de landschappelijke waarden van belang zijn, is binnen het bestemmingsplan "Kom Beek" de bestemming "landschappelijk waardevol gebied" opgenomen. Op het perceel waar de beoogde woningbouw is gesitueerd rust de bestemming "Agrarisch gebied" zonder landschapswaarden. Dit perceel is niet als landschappelijk waardevol betiteld. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur.
2.9. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich gelet op hetgeen onder 2.6. t/m 2.8 is overwogen met juistheid op het standpunt gesteld dat het bouwplan past binnen de BOIL.
2.10. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een groot deel van het jaar het zicht vanuit de Arnhemseweg naar een deel van het achterliggende gebied al wordt ontnomen door begroeiing langs deze weg. Gelet hierop is geen sprake van een onevenredige inbreuk op de door [appellanten] geschetste zichtlijnen vanuit de Arnhemseweg. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor zover er sprake zou zijn van inbreuk op het open karakter van het gebied, welk karakter niet wordt ondersteund door het vigerende bestemmingsplan, deze inbreuk door de aanwezigheid van bestaande woningen alsmede de begroeiing in het gebied niet zodanig groot is dat dit aan de vaststelling van het plan in de weg stond.
2.11. Gezien het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de raad bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die gemoeid zijn met de realisering van de woning dan aan de belangen van [appellanten] bij handhaving van de huidige situatie.
2.12. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.13. Het beroep is ongegrond.
2.14. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2010
224