ECLI:NL:RVS:2010:BM1802

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904872/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling voor bedrijfspand in Oud Gastel

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge, dat op 3 september 2008 een bouwvergunning en vrijstelling verleende aan Verwarming en Sanitair Shop B.V. voor de oprichting van een bedrijfspand met showroom op het perceel Argon 29 te Oud Gastel. Appellanten, waaronder RNB Vastgoed B.V., maakten bezwaar tegen dit besluit, dat deels gegrond en deels ongegrond werd verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda vernietigde het besluit en droeg het college op een nieuw besluit te nemen. Sanitair Shop ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State behandelde de zaak op 15 maart 2010. De appellanten betoogden dat het college niet mocht uitgaan van een aangepast bouwplan zonder nieuwe bouwaanvraag, maar de Raad oordeelde dat de wijzigingen van ondergeschikte aard waren. Ook werd betoogd dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen, omdat niet voldaan zou zijn aan de voorwaarden van het bestemmingsplan. De Raad van State oordeelde echter dat de afwijkingen noodzakelijk waren voor de bedrijfsvoering en dat de ruimtelijke structuur niet onevenredig werd aangetast.

Daarnaast werd het negatieve welstandsadvies van de Welstandscommissie besproken. Het college had afgeweken van dit advies, wat door de Raad werd goedgekeurd, omdat het college voldoende argumenten had om de bouwvergunning te verlenen. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid de bouwvergunning en vrijstelling had kunnen verlenen, maar dat het verzoek om proceskostenvergoeding van de appellanten ten onrechte was afgewezen. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college voor zover het de proceskosten betrof, en veroordeelde het college tot vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

200904872/1/H1.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RNB Vastgoed B.V., wonend, respectievelijk gevestigd te [plaats],
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Halderberge (hierna: het college) aan Verwarming en Sanitair Shop B.V. (hierna: Sanitair Shop) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfspand met showroom op het perceel Argon 29 te Oud Gastel.
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft het college het door [appellant] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RNB Vastgoed B.V. (hierna: [appellant] e.a.) daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 3 september 2008 met aanvulling en verbetering hiervan in stand gelaten.
Bij uitspraak van 15 mei 2009, verzonden op 25 mei 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda het door [appellant] e.a. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het gemaakte bezwaar met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft Sanitair Shop bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 30 juli 2009.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft het college het door [appellant] e.a. gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) ingekomen op 30 juli 2009, hebben [appellant] e.a. tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze brief ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State.
Sanitair Shop heeft een nadere reactie ingediend.
[appellant] e.a. hebben nadere reacties ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 december 2009 heeft Sanitair Shop het door haar ingestelde hoger beroep ingetrokken.
Sanitair Shop heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2010, waar [appellant] e.a., vertegenwoordigd door mr. T.P.A.M. Reynaers, advocaat te Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Timmermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Sanitair Shop, vertegenwoordigd door mr. A. Groenewoud, advocaat te 's-Hertogenbosch, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het beroep van [appellant] e.a. tegen het besluit van 25 juni 2009 werd ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geacht mede onderwerp te zijn van het geding in hoger beroep. Als gevolg van de intrekking door Sanitair Shop van het door haar ingestelde hoger beroep is het geding thans beperkt tot het beroep van [appellant] e.a. tegen het besluit van 25 juni 2009.
2.2. [appellant] e.a. betogen dat het college bij besluit van 25 juni 2009 niet uit mocht gaan van het aangepaste bouwplan, nu de wijzigingen in dit bouwplan niet als ondergeschikt kunnen worden aangemerkt en daarvoor volgens hen een nieuwe bouwaanvraag had moeten worden ingediend.
2.2.1. Dit betoog faalt. Uit de bouwtekeningen blijkt dat het bouwplan met 2 meter is ingekort van 60 naar 58 meter. Deze verandering is, gelet op de omvang daarvan, in verhouding tot de omvang van het bouwplan voor de bedrijfsruimte waarvoor op 3 september 2008 bouwvergunning is verleend, en op de geringe ruimtelijke uitstraling, een wijziging van ondergeschikte aard. Voorts valt niet in te zien dat [appellant] e.a. door de wijziging, die strekt tot een verkleining van het oppervlak van het oorspronkelijke bouwplan, op zichzelf in hun belangen zijn geschaad. Aldus behoefde geen nieuwe aanvraag voor het gewijzigde bouwplan te worden ingediend.
2.3. Voorts betogen [appellant] e.a. dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen voor het bouwplan, omdat niet voldaan is aan de in artikel 4, zevende lid, van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Borchwerf II" inclusief de "Correctieve herziening, bedrijventerrein Borchwerf II" (hierna: het bestemmingsplan) gestelde voorwaarden. Daartoe voeren [appellant] e.a. aan dat afwijking van de bouwvoorschriften niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en dat het beoogde gebruik van het pand in strijd is met de beschrijving in hoofdlijnen, waarin detailhandel is uitgesloten en het pand volgens hen ook voor detailhandel zal worden gebruikt, zoals het thans bij Sanitair Shop in gebruik zijnde pand. Voorts brengen zij naar voren dat de ruimtelijke en functionele structuur door het bouwplan onevenredig wordt aangetast. Verder geven zij aan dat de gebruiksmogelijkheden van het perceel van [appellant] door de vrijstelling worden aangetast, doordat de zichtbaarheid van de locatie vanaf de snelweg afneemt door het bouwplan. Volgens [appellant] e.a. is voorts niet aangetoond dat wordt voldaan aan eisen van verkeersveiligheid, brandveiligheid en evenmin dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
2.4. Ingevolge artikel 4, zevende lid, sub b, van het bestemmingsplan bedraagt de breedte van een bouwperceel minimaal 25 meter en maximaal 50 meter.
Ingevolge artikel 4, zevende lid, sub e, bedraagt de afstand van een gebouw tot aan de perceelsgrens minimaal 5 meter.
Ingevolge artikel 4, zevende lid, sub g, gelden ten aanzien van het minimale en maximale bebouwingspercentage gerekend over het bouwperceel de aanduidingen op de plankaart.
Ingevolge artikel 4, negende lid, van het bestemmingsplan, is het college bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 7, sub e en g voor de bouw van gebouwen in de perceelsgrenzen op een afstand van minimaal 12 meter vanaf de weg waarop het perceel wordt ontsloten en/of voor de verhoging en/of verlaging van het bebouwingspercentage, onder de voorwaarden dat:
a. de afwijking van de bouwvoorschriften in het kader van de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
b. er geen strijdigheid ontstaat met het bepaalde in de beschrijving in hoofdlijnen als bedoeld in artikel 3;
c. het bepaalde in lid 6, sub e en de aanduidingen ter zake op de plankaart ten aanzien van de maximale omvang van het bouwperceel van toepassing blijven;
d. de ruimtelijke en functionele structuur niet onevenredig wordt aangetast;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
f. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampbestrijding gewaarborgd is;
g. aangetoond wordt dat op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig blijft.
2.5. Anders dan [appellant] e.a. betogen, is aannemelijk uit de stukken en het verhandelde ter zitting geworden dat de afwijking van de bouwvoorschriften noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, gelet op de beperkte breedte van het perceel, en gelet op het minimale bebouwingspercentage, waardoor het bouwen tot de perceelsgrens aan één zijde van het perceel leidt tot een meer rendabele exploitatie van het perceel en problemen met de aanleg van parkeerplaatsen voorkomt. Voorts wordt niet aannemelijk geacht dat het bedrijfspand in strijd met het bestemmingsplan en de vrijstelling voor detailhandel zal worden gebruikt. Dat in het thans bij Sanitair Shop in gebruik zijnde pand tevens detailhandel plaatsvindt, geeft daartoe onvoldoende aanleiding. Nu in de beschrijving in hoofdlijnen is aangegeven dat in de zone langs de A17 bedrijven zowel geschakeld als (half)vrijstaand mogen worden gebouwd, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bouwplan daarmee in strijd is, en evenmin met de ruimtelijke en functionele structuur als bedoeld in artikel 4, negende lid, sub d van de planvoorschriften. De toegepaste vorm en materiaalgebruik geven evenmin aanleiding voor het oordeel dat anderszins sprake zou zijn van strijd met de beschrijving in hoofdlijnen, voor zover deze als bindend kan worden aangemerkt. Dat door het bouwplan de zichtbaarheid van het pand van [appellant] e.a vanaf de snelweg enigszins afneemt, heeft het college terecht niet aangemerkt als een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van het pand van [appellant] e.a., nu afdoende zichtbaarheid blijft bestaan. Dat de verhandelbaarheid en de waarde van het pand van [appellant] e.a. aanzienlijk negatief zou worden beïnvloed door het bouwen in de perceelsgrens door Sanitair Shop is niet aannemelijk gemaakt. In aanmerking genomen dat de door [appellant] e.a. geponeerde stelling dat een minimale afstand van zes meter tussen de gebouwen dient te worden gehanteerd niet nader is onderbouwd en gelet op het positieve brandveiligheidsadvies van 9 juli 2008, wordt evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat de vrijstelling niet voldoet aan het bepaalde onder artikel 4, negende lid, sub f, van de planvoorschriften. Ten slotte acht de Afdeling gelet op de overgelegde berekeningen aangetoond dat op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig blijft. De voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen door het college gekozen norm op basis van de door Sanitair Shop aangegeven indeling van het pand wordt niet onredelijk geacht.
Gelet hierop faalt het betoog.
2.6. Voorts betogen [appellant] e.a. dat het college ten onrechte van het negatieve welstandsadvies van 13 februari 2008 is afgeweken.
2.7. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.8. In het advies van 13 februari 2008 heeft de Welstandscommissie van Welstandszorg Noord-Brabant (hierna: de welstandscommissie) geoordeeld dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat hoewel het plan op zich met de gekozen vormgeving en uitstraling voorstelbaar geacht wordt, bezwaar bestaat tegen de plaatsing van het gebouw in de perceelsgrens, nu de bebouwing als een vrij object op de locatie dient te staan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat nu het welstandsadvies positief is ten aanzien van de andere aspecten van het bouwplan, en het bouwplan geen doorgang kan vinden zonder de positie in de zijdelingse perceelsgrens, het college kon afwijken van het negatieve welstandsadvies. De welstandscommissie heeft op 7 juli 2009 alsnog een positief advies afgegeven, waarbij zij als uitgangspunt heeft genomen dat gelet op het bebouwingspercentage en de parkeernorm de keuze voor de hand ligt dat in een van de perceelsgrenzen wordt gebouwd om aan de geldende eisen te voldoen. Onder die omstandigheden wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet van het negatieve welstandsadvies van 13 februari 2008 mocht afwijken.
2.9. Het betoog van [appellant] e.a. dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat hen niet werd toegestaan te bouwen tot de perceelsgrenzen faalt, nu het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een gelijk geval, aangezien op het perceel waarop het pand van [appellant] e.a. is gerealiseerd kon worden voldaan aan de in de planvoorschriften opgenomen vereisten.
2.10. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de afweging van belangen onvoldoende het belang van [appellant] e.a. heeft betrokken en niet in redelijkheid vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
2.11. Voor zover [appellant] e.a. betogen dat het college ten onrechte niet is overgegaan tot vergoeding van de door hen gemaakte proceskosten stelt de Afdeling vast dat het college naar aanleiding van de bezwaren van [appellant] e.a. zijn primaire besluit gedeeltelijk heeft aangepast, voor zover het de wijziging van het bouwplan van 60 naar 58 meter betreft, waardoor de door de rechtbank op dat punt geconstateerde strijdigheid met het bestemmingsplan wordt weggenomen. Gelet hierop moet het primaire besluit in zoverre onrechtmatig worden geacht en is er in zoverre sprake van verwijtbaarheid aan de zijde van het college.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling voldaan aan de vereisten van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Het college heeft het verzoek van [appellant] e.a. om vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten dan ook ten onrechte niet toegewezen.
Het beroep treft in zoverre doel.
2.12. Het bestreden besluit op bezwaar van 25 juni 2009 komt voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij het verzoek van [appellant] e.a. om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase niet is toegewezen.
2.13. Het college dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de kosten van het beroep en in de kosten die [appellant] e.a. in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs hebben moeten maken. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het ingestelde beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge van 25 juni 2009, kenmerk 2009/7226, voor zover daarbij is nagelaten de door [appellant] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RNB Vastgoed B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden;
III. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] e.a. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 622,00 (zegge: zeshonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 25 juni 2009;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] e.a. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 622,00 (zegge: zeshonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010
444