ECLI:NL:RVS:2010:BM2602

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906559/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van last onder dwangsom wegens overtreding van het Besluit bodemkwaliteit

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 april 2010 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen een besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De minister had op 15 december 2008 aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit. Dit besluit volgde op een controle op 20 oktober 2008, waarbij werd vastgesteld dat [appellante] werkzaamheden uitvoerde zonder de vereiste erkenning.

Na het indienen van bezwaar door [appellante] op 15 juli 2009, verklaarde de minister het bezwaar ongegrond. [appellante] stelde dat zij enkel een graafmachine en personeel had verhuurd aan [bedrijf], en dat de verantwoordelijkheid voor de erkenning bij [bedrijf] lag. De Raad van State oordeelde echter dat [appellante] zelf ook verantwoordelijk was voor het naleven van de wetgeving en dat de minister bevoegd was om handhavend op te treden.

De Raad overwoog dat het algemeen belang bij handhaving van de wetgeving voorop staat en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. Het beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de Raad benadrukte dat het op [appellante] lag om te verifiëren of [bedrijf] over de benodigde erkenningen beschikte. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bedrijven om zich te houden aan de geldende milieuvoorschriften en de verantwoordelijkheden die zij hebben in het kader van handhaving.

Uitspraak

200906559/1/M2.
Datum uitspraak: 28 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2008 heeft de minister aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit.
Bij besluit van 15 juli 2009 heeft de minister het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2009, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 september 2009.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W. Hilbink, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.J. Geurts, werkzaam bij het ministerie, bijgestaan door C. Schuring, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2009 is de wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) in werking getreden. Ingevolge artikel IV van deze wet blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. Dit betekent dat het nieuwe recht niet van toepassing is op het huidige geding.
2.2. Aan de bij het besluit van 15 december 2008 aan [appellante] opgelegde last onder dwangsom heeft de minister ten grondslag gelegd dat [appellante] op 20 oktober 2008 op de locatie [locatie] te [plaats] in strijd met artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit werkzaamheden aan het uitvoeren was zonder dat zij beschikte over een daartoe verleende erkenning. Bij het besluit op bezwaar van 15 juli 2009 heeft de minster het ambtshalve besluit van 15 december 2008 ongewijzigd in stand gelaten.
2.3. [appellante] voert aan dat de minister hetgeen zij in haar brief van 11 maart 2009 ten behoeve van de hoorzitting naar voren heeft gebracht, niet bij het nemen van het bestreden besluit heeft betrokken.
Hetgeen [appellante] in de voormelde brief naar voren heeft gebracht komt nagenoeg overeen met hetgeen zij in haar bezwaarschrift van 23 januari 2009 heeft aangevoerd. Daarop is in het bestreden besluit ingegaan, zodat deze beroepsgrond feitelijke grondslag mist.
Deze beroepsgrond faalt.
2.4. Ingevolge artikel 11.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter bevordering van de kwaliteit van bij of krachtens de maatregel aangewezen werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid, en ter bevordering van de integriteit van degenen die deze werkzaamheden uitvoeren, regels worden gesteld, die nodig zijn in verband met de bescherming van het milieu.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, zijn werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid het beperken, ongedaan maken of anderszins saneren van een verontreiniging in stoffen, producten, afvalstoffen, afvalwater, lucht, oppervlaktewater, grond of bodem.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, kunnen tot de bij een maatregel krachtens het eerste lid te stellen regels behoren regels, inhoudende een verbod een aangewezen werkzaamheid uit te voeren zonder dat voor die werkzaamheid wordt beschikt over een erkenning waarmee is vastgesteld dat degene die een werkzaamheid als bedoeld in het eerste lid uitvoert, voldoet aan bij of krachtens de maatregel gestelde eisen met betrekking tot onafhankelijkheid, deskundigheid, bekwaamheid, betrouwbaarheid, financiële draagkracht of andere eisen waarmee de kwaliteit van de werkzaamheden en de integriteit van degene die een werkzaamheid uitvoert kan worden bevorderd.
Het Besluit bodemkwaliteit bevat regels als bedoeld in artikel 11.2, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, voor zover hier van belang, wordt onder erkenning verstaan de beschikking waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of instelling voor een werkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens dit besluit geldende voorwaarden.
Ingevolge dit artikel wordt onder werkzaamheid verstaan een bij regeling aangewezen handeling als bedoeld in artikel 11.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, die wordt uitgevoerd met betrekking tot bodem, grond, baggerspecie of bouwstoffen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, is het verboden een werkzaamheid uit te voeren zonder daartoe verleende erkenning.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder k, van de Regeling bodemkwaliteit, wordt als werkzaamheid als bedoeld in het Besluit aangewezen uitvoering van een sanering van de bodem.
Ingevolge bijlage C, categorie 11, voor zover hier van belang, geldt met betrekking tot de erkenning van personen en instellingen die werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder k, uitvoeren, de Beoordelingsrichtlijn uitvoering van (water)bodemsaneringen, versie 4.1, vastgesteld op 6 december 2007, alsmede de bijbehorende protocollen.
2.5. [appellante] betoogt dat de minister ten onrechte aan haar een last onder dwangsom heeft opgelegd. Zij stelt dat zij ten behoeve van de desbetreffende werkzaamheden alleen een graafmachine met een machinist en een grondwerker op uurbasis aan [bedrijf] heeft verhuurd en dat haar werknemers onder diens verantwoordelijkheid werkzaam zijn geweest. De minister had volgens haar daarom jegens [bedrijf] handhavend moeten optreden. [appellante] brengt verder naar voren dat niet zij, maar uitsluitend [bedrijf] wordt genoemd in het aan het handhavend optreden van de minister ten grondslag liggende controlerapport van een toezichthoudend ambtenaar van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam. Voorts voert [appellante] aan dat haar voor aanvang van de werkzaamheden door [bedrijf] desgevraagd is medegedeeld dat alle benodigde bescheiden aanwezig waren. Volgens [appellante] mocht zij bij de verhuur van haar medewerkers en haar materiaal op die mededeling vertrouwen.
2.6. Niet in geschil is dat op 20 oktober 2008 op de [locatie] te [plaats] een sanering van de bodem werd uitgevoerd en dat daarmee werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 van het Besluit bodemkwaliteit werden verricht.
Blijkens een door [appellante] overgelegde factuur van 6 november 2008 - gericht aan [bedrijf] - heeft zij op 20 oktober 2008 ten minste twee man en een zogenoemde minikraan ter beschikking gesteld ten behoeve van ontgraving op de [locatie]. [appellante] heeft niet betwist dat haar werknemers de in de factuur vermelde werkzaamheden feitelijk hebben uitgevoerd. [appellante] heeft voorts niet betwist dat zij niet beschikte over een ten behoeve van de desbetreffende werkzaamheden verleende erkenning. Niet in geschil is dat [bedrijf] hierover evenmin beschikte.
Dat de werknemers van [appellante] ter plaatse op aanwijzing van [bedrijf] zouden hebben gehandeld, maakt niet dat het uitvoeren van de werkzaamheden niet ook aan [appellante] kan worden toegerekend. De conclusie is daarom dat [appellante] heeft gehandeld in strijd met artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit, zodat de minister bevoegd was om jegens haar handhavend kon optreden.
2.7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.8. Dat [bedrijf] zou hebben medegedeeld over alle benodigde bescheiden te beschikken is niet een omstandigheid op grond waarvan van de minister mocht worden gevergd van handhavend optreden af te zien. Het lag op de weg van [appellante] om zich van de juistheid van de mededeling van [bedrijf] te vergewissen. Dit kon ook eenvoudig door het raadplegen van de door de minister - ter uitvoering van het bepaalde in artikel 9, vierde lid, van het Besluit bodemkwaliteit in samenhang met artikel 2.4 van de Regeling bodemkwaliteit - op de website www.bodemplus.nl ter beschikking gestelde lijsten met erkende personen en instellingen.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010
431-648.