ECLI:NL:RVS:2010:BM2615

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002147/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving veehouderij met nevenactiviteiten

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 april 2010 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker] tegen het college van burgemeester en wethouders van Barneveld, dat op 2 oktober 2009 het verzoek van [verzoeker] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de veehouderij van [vergunninghouder] had afgewezen. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 29 januari 2010 het eerdere besluit gedeeltelijk herroepen, maar [verzoeker] heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek op 7 april 2010 behandeld. [verzoeker] verzocht om handhavend op te treden tegen nevenactiviteiten van de veehouderij, zoals kamperen bij de boer en het organiseren van dagrecreatieve activiteiten. De voorzitter overwoog dat de nevenactiviteiten niet vergund waren, waardoor het college bevoegd was om handhavend op te treden. Echter, het college had op 24 maart 2010 een ontwerpbesluit opgesteld voor vergunningverlening van deze activiteiten, wat impliceerde dat er op korte termijn legalisatie zou plaatsvinden.

Gezien deze omstandigheden oordeelde de voorzitter dat er geen onverwijlde spoed was die een voorlopige voorziening vereiste. De voorzitter wees het verzoek af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving in het algemeen belang, maar erkent ook de mogelijkheid van legalisatie van activiteiten.

Uitspraak

201002147/2/M2.
Datum uitspraak: 23 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld
(hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft het college het verzoek van [verzoeker] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de veehouderij met nevenactiviteiten van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 2 oktober 2009 herroepen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2010, beroep ingesteld. Bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 april 2010, waar het college, vertegenwoordigd door L. Berg en B. Bakker, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is [vergunninghouder] ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het beroep, alsmede het verzoek om voorlopige voorziening, richt zich tegen dat deel van het besluit dat betrekking heeft op het in werking zijn van de inrichting zonder een toereikende, krachtens de Wet milieubeheer vereiste, vergunning.
2.3. [verzoeker] verzoekt de voorzitter om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat handhavend moet worden opgetreden tegen de door de inrichting ontplooide nevenactiviteiten, te weten het kamperen bij de boer en het bedrijfsmatig organiseren van dagrecreatieve activiteiten in de vorm van boerenbuitenspelen.
2.4. Vaststaat dat de nevenactiviteiten niet zijn vergund, zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Uit de stukken blijkt dat het college op 24 maart 2010 een ontwerpbesluit heeft opgesteld dat strekt tot vergunningverlening voor onder meer het kamperen bij de boer en het bedrijfsmatig organiseren van dagrecreatieve activiteiten in de vorm van boerenbuitenspelen. Naar verwachting zal de vergunning - waarmee de overtredingen worden gelegaliseerd - op korte termijn worden verleend. Daarom bestaat voor het college inmiddels reden om van handhavend optreden af te zien. Onder deze omstandigheden bestaat er naar het oordeel van de voorzitter geen onverwijlde spoed die vergt dat, in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure, een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2010
262-628.