ECLI:NL:RVS:2010:BM2628

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906863/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursrechtelijke maatregelen inzake bouwvergunning voor paardenstal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deurne, waarbij hem werd gelast om een paardenstal en een dierenverblijf te verwijderen. Het college had op 12 februari 2009 een last onder dwangsom opgelegd, met de deadline van 1 juni 2009 voor verwijdering. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond op 28 juli 2009. Hiertegen heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 4 september 2009.

Tijdens de zitting op 9 april 2010 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zich beperkte tot de last met betrekking tot de paardenstal. Hij betoogde dat er bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten doen afzien van handhaving, onder andere het vertrouwensbeginsel. [appellant] stelde dat hij in 1990 een aanvraag voor een bouwvergunning had ingediend en dat een ambtenaar hem had medegedeeld dat geen vergunning nodig was. Hij voegde hieraan toe dat de paardenstal al meer dan achttien jaar zonder overlast aanwezig was en dat handhaving onevenredig zou zijn gezien zijn leeftijd en de omstandigheden.

De Raad van State oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de paardenstal zonder bouwvergunning was opgericht. De rechtbank had terecht overwogen dat [appellant] niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan de mededeling van de ambtenaar, aangezien deze niet bevoegd was om hierover te beslissen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200906863/1/H1.
Datum uitspraak: 28 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 juli 2009 in zaak nrs. 09/1829 en 09/2266 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college), voor zover thans van belang, [appellant] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om voor 1 juni 2009 de op het perceel [locatie] te [plaats](hierna: het perceel) aanwezige paardenstal en een dierenverblijf / schuilgelegenheid te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 1 juli 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door T. Maas, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.C. de Ridder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij], vertegenwoordigd door mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft ter zitting medegedeeld dat het hoger beroep zich beperkt tot de last met betrekking tot de paardenstal.
2.2. Vaststaat dat de op het perceel aanwezige paardenstal is opgericht zonder bouwvergunning. Het college was daarom bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die het college hadden moeten doen afzien van handhavend optreden. Hij stelt dat hem een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt, nu hij voor de paardenstal op 11 december 1990 een schriftelijke aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend. Daarop heeft destijds een ambtenaar van de gemeente zijn perceel bezocht en mondeling aan hem medegedeeld dat voor de paardenstal geen bouwvergunning was vereist. Nu [appellant] behalve een ontvangstbevestiging verder niets op zijn aanvraag heeft vernomen, stelt hij dat hij ervan uit mocht gaan dat de betrokken ambtenaar zijn aanvraag namens het college op deze wijze mocht afhandelen. Tevens voert [appellant] aan dat nu de paardenstal al meer dan achttien jaar op het perceel aanwezig is zonder dat dit tot overlast voor de omgeving leidt, hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat daartegen niet meer zou worden opgetreden. Verder wijst [appellant] erop dat handhaving onevenredig is nu hij reeds 75 jaar oud is, het houden van paarden zijn hobby is en hij niet de gelegenheid heeft om de paarden elders onder te brengen.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] aan de omstandigheid dat een ambtenaar van de gemeente hem zou hebben medegedeeld dat geen bouwvergunning voor de paardenstal was vereist en dat hij de stal mocht bouwen, niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat niet handhavend zou worden opgetreden, nu een ambtenaar niet zelfstandig bevoegd is om daarover te beslissen. Niet is gebleken dat de betrokken ambtenaar daartoe in dit geval wel bevoegd was.
Daarbij komt dat ter zitting onweersproken door het college is gesteld dat de thans aan de orde zijnde paardenstal op een andere plek staat dan die waarvoor destijds volgens [appellant] vergunning is aangevraagd.
2.4.2. De omstandigheid dat de paardenstal reeds jarenlang op het perceel aanwezig is, maakt niet dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten over te gaan tot het treffen van handhavingsmaatregelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 maart 2009, in zaak nr.
200802708/1) is de enkele omstandigheid dat het college bekend was met de overtreding, maar daartegen gedurende langere tijd niet heeft opgetreden, onvoldoende om tot het oordeel te komen dat het college daardoor bij [appellant] het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat daartegen niet meer handhavend zou worden opgetreden.
Het betoog faalt.
2.4.3. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat ook overigens niet aannemelijk is gemaakt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college niet in redelijkheid tot handhaving heeft kunnen besluiten. Daarbij is van belang dat [appellant] door te bouwen zonder bouwvergunning een risico heeft genomen dat voor zijn rekening dient te blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010
163-640.