ECLI:NL:RVS:2010:BM2644

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904782/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • G.N. Roes
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2006 en de gevolgen voor Natura 2000-gebied

Op 12 mei 2009 heeft de raad van de gemeente Tubbergen het bestemmingsplan "Buitengebied 2006, partiële herziening Broekdijk 64 te Mander" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend in de gemeente Tubbergen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 4 maart 2010, waarbij de appellant werd bijgestaan door J. Kempers en de raad vertegenwoordigd was door mr. E. Bouma. Tijdens de zitting werd een rapport over de gevolgen van het plan voor het Natura 2000-gebied "Springendal & Dal van de Mosbeek" ingediend door de raad, waar de appellant op reageerde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied, omdat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de natuurwaarden van het perceel. De raad had moeten aantonen dat het plan geen negatieve effecten zou hebben op de beschermde habitattypen en soorten in het gebied. De Afdeling oordeelde dat het besluit van de raad in strijd was met de Natuurbeschermingswet 1998 en de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van de appellant werd gegrond verklaard, het besluit van de raad werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit werden in stand gelaten. De raad werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht.

Uitspraak

200904782/1/R3.
Datum uitspraak: 28 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Tubbergen,
en
de raad van de gemeente Tubbergen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft de raad van de gemeente Tubbergen (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied 2006, partiële herziening Broekdijk 64 te Mander" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door J. Kempers, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. Bouma, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [partij].
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de raad in de gelegenheid gesteld een onderzoeksrapport over te leggen naar de gevolgen van het plan voor het Natura 2000-gebied "Springendal & Dal van de Mosbeek". De raad heeft dit rapport bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2010, overgelegd. [appellant] heeft hierop gereageerd bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2010. Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een wijziging van de vorm van het bouwvlak op het perceel Broekdijk 64 te Mander ten behoeve van de bouw van een aardappelloods en eventuele toekomstige uitbreidingen achter de bestaande bedrijfsbebouwing.
2.1.1. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte voorbij is gegaan aan mogelijk significante gevolgen van het plan voor het Natura 2000-gebied en de provinciale ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) waarin het perceel ligt. Dat blijkt ook uit de voorheen geldende bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" en "Bos en natuurgebied", aldus [appellant]. Gelet hierop is volgens hem ten onrechte geen natuuronderzoek uitgevoerd. Ook bevatten de planvoorschriften naar zijn mening ten onrechte geen begripsbepalingen.
Verder betoogt [appellant] dat het natuuronderzoek van 25 maart 2010 onvoldoende zekerheid geeft over de in het gebied aanwezige natuurlijke waarden nu dat vroeg in het voorjaar heeft plaatsgevonden. Verder vraagt [appellant] zich af op welke wijze kan worden afgedwongen dat de zijkanten en de achterkant van de beoogde aardappelloods niet toegankelijk en onverlicht zijn, zoals het natuuronderzoek adviseert.
2.1.2. De raad stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het perceel geen bijzondere natuurlijke of landschappelijke waarden heeft, zodat kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied en de EHS. Niet valt te verwachten, aldus de raad, dat één van de te beschermen habitattypen op de gronden voorkomt, nu het plangebied een weiland betreft en de bosrand buiten het plangebied ligt. Ook stelt de raad zich op het standpunt dat geen van de soorten waarvoor het gebied in ontwerp als Natura 2000-gebied is aangewezen binnen het plangebied voorkomt, nu de beekprik, de kleine modderkruiper, de kamsalamander en de drijvende waterweegbree alleen in of nabij sloten en dergelijke voorkomen en het vliegend hert afhankelijk is van inrottend hout van oude bomen. Volgens de raad doen deze leefomstandigheden zich op het perceel niet voor.
Verder stelt de raad zich op het standpunt dat de begripsbepalingen van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" van toepassing zijn.
2.1.3. De vorm van het bouwvlak is ten opzichte van het vorige bestemmingsplan gewijzigd. De nieuw bij het bouwvlak betrokken gronden hadden voorheen de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" en "Bos en natuurgebied". Het plan kent aan deze gronden de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" toe.
Ingevolge artikel 3A, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden", voor zover van belang, bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Ingevolge artikel 3B is op gronden met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" bebouwing toegelaten, waaronder een bedrijfswoning en bebouwing ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf.
2.1.4. Blijkens het ontwerpbesluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied "Springendal & Dal van de Mosbeek" valt het perceel binnen dit gebied en komt het gebied voor op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 92/42/EEG. Gelet hierop en in samenhang met artikel 1, lid n, onder 3Aº van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna de Nbw 1998), betreft het perceel een Natura 2000-gebied, als bedoeld in de Nbw 1998.
2.1.5. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijk voorschrift waarop het berust zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998, maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.
2.1.6. Gelet op het gebruik van het perceel als weiland en de ligging nabij een bos is de enkele constatering van de raad in het bestreden besluit dat ter plaatse geen sloten en oude bomen voorkomen zonder onderzoek naar mogelijke natuurwaarden onvoldoende voor de conclusie dat kan worden uitgesloten dat op of in de nabijheid van het perceel beschermde habitattypen en habitats van soorten voorkomen die negatieve gevolgen kunnen ondervinden van de in het plan geboden bouw- en gebruiksmogelijkheden. Mitsdien heeft de raad niet op grond van objectieve gegevens kunnen uitsluiten dat het plan significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan.
2.1.7. Evenmin heeft de raad voldoende draagkrachtig onderbouwd dat op de planlocatie geen in het kader van de EHS te beschermen waarden aanwezig zijn.
2.1.8. Het betoog dat de planvoorschriften geen begripsbepalingen bevatten mist feitelijke grondslag omdat het plan een partiële herziening betreft, in verband waarmee de begripsbepalingen van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" van toepassing zijn.
2.1.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Nbw 1998 en met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.2. De Afdeling ziet aanleiding om nader te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand dienen te worden gelaten en overweegt hiertoe het volgende.
2.2.1. Ter zitting is ter beoordeling of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten de raad in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te doen. Het natuuronderzoeksrapport van EcoGroen advies van 25 maart 2010, dat de raad alsnog heeft overgelegd, behelst een literatuuronderzoek en een veldwaarneming. Uit dit onderzoek is af te leiden dat de habitattypenkaart weliswaar vermeldt dat het habitattype "oud zuurminnend eikenbos" binnen het plangebied valt, doch dat dit habitattype ter plaatse niet voorkomt, nu de grens van de bosstrook aan de zuidkant van de planlocatie zuidelijker ligt dan aangegeven op de habitattypenkaart. Bij de vaststelling van de natuurlijke waarden van een gebied is naar het oordeel van de Afdeling de feitelijke situatie in beginsel bepalend.
Voorts is uit het natuuronderzoek af te leiden dat van de aangewezen soorten in het Natura 2000-gebied alleen voor het vliegend hert potentieel leefgebied aanwezig is, doch dat dit beperkt blijft tot de buiten het plangebied gelegen bosstrook en dat voortplanting in dit specifieke deel niet plaatsvindt. Bovendien is de bebouwing aan de noordzijde van de bosstrook voorzien, zodat de eventuele instraling door de zon niet zal verminderen, aldus het natuuronderzoek.
Anders dan [appellant] heeft betoogd, kan bij de beoordeling of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven dit natuuronderzoek worden betrokken. Daarbij is van belang dat de relevante onderzoeksresultaten berusten op literatuuronderzoek en dat de veldwaarnemingen dat het plangebied grasland betreft, dat ter plaatse geen oppervlaktewater aanwezig is en dat de bosstrook feitelijk ten zuiden van het plangebied ligt, geen seizoensgebonden waarnemingen zijn.
Derhalve kan op grond van objectieve gegevens worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan.
Voorts bevestigt het natuuronderzoek het standpunt van de raad dat de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet significant worden aangetast. Hierbij is van belang dat ook de in het kader van de EHS te beschermen waarden in de bosstrook aanwezig zijn, die feitelijk ten zuiden van het plangebied ligt.
Voor zover [appellant] de vraag opwerpt op welke wijze kan worden afgedwongen dat de zijkanten en de achterkant van de beoogde aardappelloods, zoals het natuuronderzoek adviseert, niet toegankelijk en onverlicht zijn, wordt overwogen dat in zoverre sprake is van uitvoeringsaspecten die in deze procedure niet aan de orde zijn.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.2.2. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tubbergen van 12 mei 2009;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Tubbergen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van zijn beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 138,66 (zegge: honderdachtendertig euro en zesenzestig cent);
V. gelast dat de raad van de gemeente Tubbergen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Nolles
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010
291-635.