200905715/1/M2.
Datum uitspraak: 28 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders Sint Anthonis,
verweerder.
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders Sint Anthonis (hierna: het college), voor zover hier van belang het verzoek van [appellanten] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]) om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van het [bedrijf] aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting), afgewezen.
Bij besluit van 23 juni 2009, verzonden op 29 juni 2009, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2010, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door E.P.G.M. Peeters-Claassen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te 's Hertogenbosch, als partij gehoord.
2.1. [appellant] betoogt dat hij geluids- en stankoverlast ondervindt van verschillende activiteiten binnen de inrichting die naar zijn mening in strijd met de toepasselijke regelgeving worden uitgevoerd. Daarbij gaat het met name om het stallen en proefdraaien van motoren en machines op het terrein van de inrichting. Daarnaast ziet het betoog van [appellant] op het laden en lossen van goederen, het parkeren op het terrein van de inrichting, de openstelling van het bedrijf in de avonduren en het sluiten van ramen en deuren. Volgens [appellant] worden de voorschriften van de in 1993 verleende milieuvergunning en artikel 4.84, derde en vierde lid van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) overtreden. Daarbij wijst [appellant] nog op de wijziging van het opschrift van paragraaf 4.5.6 en van artikel 4.84, derde en vierde lid, van het Activiteitenbesluit. Verder stelt [appellant] dat het college ten onrechte heeft nagelaten een onderzoek te doen naar de naleving van de geluidvoorschriften en naar mogelijk schadelijke uitlaatdampen. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft [appellant] een aantal foto's overgelegd.
2.2. Het college stelt, kort gezegd, dat bij de vele controles die zijn verricht, geen overtredingen zijn geconstateerd.
2.3. Voor de inrichting is in 1993 een milieuvergunning verleend. Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit in werking getreden. Ingevolge het overgangsrecht van het Activiteitenbesluit gelden voor de inrichting, voor zover hier van belang, de vergunningvoorschriften B.1 en B.2 (geluidsnormen), B.4 (gesloten houden van ramen en deuren tenzij ten behoeve van het doorlaten van personen en goederen, B.7 (bij laden en lossen mag de motor niet in werking zijn tenzij dat noodzakelijk is) en B.9 (laden en lossen is alleen toegestaan tussen 07.00 en 19.00 uur).
2.4. Ingevolge artikel 4.84, derde lid, van het Activiteitenbesluit, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, is het niet toegestaan om motoren in de buitenlucht te laten proefdraaien.
Ingevolge artikel 4.84, vierde lid, van het Activiteitenbesluit, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit en voor zover hier van belang, wordt bij het bij het proefdraaien van motoren ten behoeve van het voorkomen of beperken van geurhinder en het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht ten minst voldaan aan de bij ministeriële regeling te stellen eisen.
De wijziging van het Activiteitenbesluit bij besluit van 27 november 2009, Stb. 479, is - anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt - niet relevant voor de beoordeling dit geschil, omdat deze wijziging dateert van na het nemen van het bestreden besluit. De wijziging is op 1 januari 2010 (Stb. 2009, 513) in werking is getreden.
2.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
In 2007 en 2008 is de inrichting herhaaldelijk en onaangekondigd gecontroleerd op het proefdraaien van motoren en andere lawaaimakende activiteiten. Bij deze controles zijn geen overtredingen geconstateerd. Nadat [appellant] bij brief van 27 oktober 2008 heeft verzocht om het treffen handhavingsmaatregelen, heeft een gemeentelijke toezichthouder het bedrijf een aantal malen bezocht, op willekeurige en onaangekondigde momenten. Ook bij die controles zijn geen overtredingen van het Activiteitenbesluit of de milieuvergunning geconstateerd. Ook na het indienen van het bezwaar tegen het besluit van 30 januari 2009 zijn er op verschillende dagen onaangekondigde controles uitgevoerd. Bij deze controles zijn geen lawaaimakende activiteiten in de buitenlucht, zoals het proefdraaien van motoren, geconstateerd. Evenmin zijn overtredingen ten aanzien van het laden en lossen van goederen, het parkeren van voertuigen of het sluiten van ramen en deuren geconstateerd.
Verder laat de toepasselijke regelgeving toe dat de inrichting in de avonduren in werking is.
2.6. Gelet op de resultaten van de uitgevoerde controles heeft het college in redelijkheid verder onderzoek naar de naleving van de geluidsnormen achterwege kunnen laten. Er bestaan naar het oordeel van de Afdeling geen voldoende concrete aanknopingspunten voor de stelling van appellanten dat de bedrijfsvoering van de inrichting niet plaatsvindt overeenkomstig de geldende (gedrags-)voorschriften waardoor de toepasselijke geluidsnormen zouden worden overschreden. Evenmin acht de Afdeling aannemelijk gemaakt of geworden dat in het onderhavige geval een onderzoek naar de schadelijke dampen uit een oogpunt van zorgvuldigheid nodig zou zijn.
2.7. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de toepasselijke regelgeving niet is overtreden, zodat er geen bevoegdheid bestond om handhavend op te treden.
De desbetreffende beroepsgrond faalt.
2.8. Voor zover de bezwaren van [appellant] zich richten tegen de beslissing omtrent de melding van 21 februari 2008, kunnen deze bezwaren in deze procedure niet aan de orde komen, aangezien deze geen verband houden met de afwijzing van het verzoek om handhaving en de ongegrondverklaring van het bezwaar daartegen.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010