200907319/1/R2.
Datum uitspraak: 4 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
de raad van de gemeente IJsselstein,
verweerder.
Bij besluit van 2 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "IJsselstein Zuidoost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 oktober 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. T. de Groot en N.E.C. Versteeg, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bestemmingsplan is actualiserend en consoliderend van aard, en ziet onder meer op het bedrijventerrein Over Oudland, waar het transportbedrijf van [appellante] is gelegen.
2.2. [appellante] betoogt dat het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat het vleesverwerkende bedrijf dat tegenover zijn bedrijf is gevestigd, kan worden uitgebreid met een slachterij waarbinnen darmen worden verwerkt. [appellante] wijst er in dit verband op dat een aanvraag om een bouwvergunning is ingediend ten behoeve van een dergelijke slachterij. Dit is volgens haar in strijd met het consoliderende karakter van het bestemmingsplan, aangezien het vorige plan op die locatie geen slachterij toestond. Verder past een slachterij waarbinnen darmen worden verwerkt niet in de opzet van het bedrijventerrein. De enkele omstandigheid dat op grond van de bij het bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: de staat), een slachterij en vleesverwerkend bedrijf kan worden gevestigd, is volgens [appellante] onvoldoende. Deze staat heeft volgens [appellante] immers enkel betrekking op milieugevolgen, en niet op de ruimtelijke uitstraling van een slachterij. De raad had daarom expliciet dienen af te wegen of een goede ruimtelijke ordening zich niet verzet tegen het realiseren van een dergelijk bedrijf.
2.2.1. De raad heeft gesteld dat het hiervoor geldende bestemmingsplan reeds tot doel had te voorzien in de behoefte om met name groothandel, productiebedrijven en zware industrie mogelijk te maken, en op onder meer het bedoelde perceel bedrijven van categorie 4 toestond. Het onderhavige plan continueert deze doelstelling. Verder is het plan in zoverre consoliderend dat thans bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.1 worden mogelijk gemaakt. Om deze reden verzet de opzet van het bedrijventerrein zich niet tegen een slachterij op het bedoelde perceel, aldus de raad. Omtrent de verwerking van darmen heeft de raad gesteld dat deze activiteit valt onder categorie 4.2 van de staat, zodat in het kader van de bouwvergunning zal moeten worden bezien of hier zo nodig een ontheffing voor kan worden verleend.
2.2.2. [appellante] heeft niet bestreden dat het doel van het voorgaande bestemmingsplan was om zware industrie mogelijk te maken en dat bedrijfsactiviteiten van categorie 4 waren toegestaan. Verder heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat ondanks de door de raad gegeven motivering een slachterij, die volgens de staat valt onder categorie 3.2, niet past binnen de opzet van het bedrijventerrein. Evenmin heeft [appellante] aannemelijk gemaakt dat van uitbreiding van een vleesverwerkend bedrijf met een slachterij, een geheel andere ruimtelijke uitstraling zou uitgaan. De enkele stelling van [appellante] dat voor consequenties van dierziekten moet worden gevreesd is niet nader onderbouwd, en kan om deze reden niet slagen.
Met betrekking tot de stelling van [appellante] dat uit de aangevraagde bouwvergunning blijkt dat binnen het bedrijf darmen zullen worden verwerkt heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat bedrijven met een bewerkingsinrichting van darmen vallen onder categorie 4.2 van de staat, en derhalve op desbetreffende locatie niet zonder meer zijn toegestaan. De vestiging van bedrijven in één categorie hoger dan de rechtstreeks toegestane categorie is eerst mogelijk onder toepassing van de in artikel 3.6.1. van de planregels genoemde ontheffing. Deze ontheffing kan alleen worden verleend indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals op het desbetreffende perceel rechtstreeks zijn toegestaan. Bovendien kan [appellante] rechtsmiddelen aanwenden tegen de eventueel te verlenen ontheffing.
2.3. [appellante] heeft in het beroepschrift voorts verwezen naar de inhoud van de zienswijze.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.4. Het bovenstaande leidt de Afdeling tot de conclusie dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010