200909641/4/R1.
Datum uitspraak: 3 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging Atletiekvereniging Hollandia (hierna: Hollandia), gevestigd te Hoorn,
verzoekster,
de raad van de gemeente Hoorn,
verweerder.
Bij besluit van 6 oktober 2009, nr. 09103, heeft de raad het bestemmingsplan "De Blauwe Berg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer Hollandia bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2010, heeft Hollandia de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 april 2010, waar Hollandia, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [lid] van het bestuur van de vereniging, en de raad, vertegenwoordigd door G.R.M. Koopman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BAM Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, en T.J.M. van der Salm, werkzaam bij BAM Vastgoed B.V., als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Hollandia vreest dat de woningbouw op de gronden met de bestemming "Wonen (W)" en de aanduiding "vrijstaand [vrij]" onderscheidenlijk "twee-aaneen [tae]" op minder dan 50 meter ten noorden van de atletiekbaan het bestaande gebruik ervan zal beperken, nu in die woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, gelet op de te verwachten geluid- en lichthinder vanwege het gebruik van de atletiekbaan. Het verzoek van Hollandia is gericht op schorsing van voornoemde plandelen om de beoogde aanvang van de werkzaamheden ter uitvoering van deze plandelen te voorkomen.
Hollandia betoogt dat de aan het plan ten grondslag gelegde geluidmetingen niet representatief zijn, nu deze slechts eenmaal en onder gunstige weersomstandigheden zijn verricht. Zij stelt dat eerder verrichte metingen, waaruit volgens haar een hogere geluidsbelasting is gebleken, ten onrechte niet bij de besluitvorming zijn betrokken. Voorts stelt zij dat tijdens wedstrijden niet alleen geluidhinder vanwege het startschot maar ook door de omroepinstallatie kan worden verwacht, dat ten onrechte niet is uitgegaan van het gebruik van de omroepinstallatie gedurende een gehele wedstrijd en niet van een uitgangswaarde van deze installatie van 70 tot 80 dB(A). Verder stelt Hollandia dat de ter beperking van lichthinder voorgestelde vervangende lichtarmaturen onvoldoende lichtopbrengst hebben. Ten slotte wenst Hollandia de thans aanwezige ruimte voor trainingen en de voorbereiding van wedstrijden op het bestaande rugbyveld naast de atletiekbaan te behouden, omdat de omroepinstallatie op dat veld hoorbaar is.
2.3. In reactie op de door Hollandia naar voren gebrachte zienswijze over het ontwerpplan heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat in de representatieve situatie dat gedurende de helft van een wedstrijddag gebruik wordt gemaakt van de omroepinstallatie, wordt voldaan aan de geldende geluidgrenswaarde van 50 dB(A). De grote wedstrijden waarbij de omroepinstallatie gedurende de gehele wedstrijddag wordt gebruikt, zijn niet meegenomen in de geluidmetingen, nu daarvoor geldt dat op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) 8 keer per jaar ontheffing van de geldende geluidnormen mag worden verleend. Deze regeling is ook van toepassing voor de overschrijdingen van de geluidnormen door het startschot op wedstrijddagen. Dit acht de raad voldoende om het gebruik van de atletiekbaan te kunnen voortzetten. Voorts heeft de raad gesteld dat vervanging van de lichtarmaturen niet noodzakelijk is, nu kan worden volstaan met enkele afschermkappen.
2.4. De voorzitter ziet geen aanknopingspunten voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat in de voorziene woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd dan wel dat de atletiekbaan in het gebruik wordt beperkt. Daartoe overweegt de voorzitter het volgende.
Hollandia heeft vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat bij de aan het plan ten grondslag gelegde geluidmetingen niet van een representatieve situatie is uitgegaan. Anders dan zij veronderstelt is de meest ongunstige situatie in dit verband niet maatgevend. Voorts heeft Hollandia niet aannemelijk gemaakt dat andere geluidmetingen in een representatieve situatie zijn verricht waaruit een hogere geluidsbelasting is gebleken. Zij heeft dergelijke meetresultaten niet overgelegd. Bovendien hebben de raad en BAM Vastgoed B.V. het bestaan van dergelijke metingen ter zitting uitdrukkelijk betwist. Ten slotte heeft Hollandia niet aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheid voor ontheffing van de APV voor overschrijding van de geluidgrenswaarden gedurende 8 dagen per jaar, niet voldoende is om de door haar gewenste wedstrijden en evenementen te organiseren. Gelet hierop ziet de voorzitter in zoverre geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Wat betreft de gestelde lichthinder is ter zitting gebleken dat Hollandia en BAM Vastgoed B.V. inmiddels overeengekomen zijn dat de benodigde afschermkappen op kosten van de ontwikkelaar zullen worden geplaatst, zodat de voorzitter ervan uitgaat dat op dit punt in de bodemprocedure tussen partijen geen geschil meer zal bestaan en ook in zoverre geen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Ten slotte bestaat geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestaande rugbyveld naast de atletiekbaan, nu de sportbestemming van deze gronden eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan worden gewijzigd en de raad ter zitting heeft verklaard dat in ieder geval hangende de bodemprocedure ter zake nog geen ontwerpplan ter inzage zal worden gelegd.
2.5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2010