201000326/2/R2.
Datum uitspraak: 4 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 10 december 2009, nummer 2009-008813, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Nijkerk bij besluit van 26 maart 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Nijkerk 2009".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2010, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2010, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2010, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende A], [belanghebbende B] en de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 april 2010, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door G.G. Prinsen, [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door ing. L. Polinder, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. M.J. Loos, werkzaam bij de gemeente, [belanghebbende C], vertegenwoordigd door J.G. Schreuder, en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. W.R. de Vries, advocaat te Nijkerkerveen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Nijkerk.
2.3. [verzoeker sub 1] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" met de nadere bestemming "Transportbedrijf" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1]. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van dit plandeel te voorkomen. Hij wijst er in dit verband op dat op basis van het plan bouwaanvragen kunnen worden ingediend die nadelige gevolgen voor hem kunnen hebben. Verder voert [verzoeker sub 1] aan, samengevat weergegeven, dat hoewel het plandeel op de plankaart niet rood is omlijnd, uit de motivering van het bestreden besluit volgt dat het college goedkeuring heeft willen onthouden aan dit plandeel. Voorts brengt hij naar voren dat de bouwmogelijkheden die het plan biedt tot een aantasting van zijn woongenot zullen leiden.
2.3.1. Ter zitting is komen vast te staan dat [belanghebbende C] voornemens is van de in het plan geboden bouwmogelijkheden voor zijn perceel [locatie 1] gebruik te maken.
2.3.2. Het college en de raad hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij kunnen instemmen met het treffen van een voorlopige voorziening voor het plandeel dat ziet op het perceel [locatie 1].
2.3.3. In de motivering van het bestreden besluit is onder punt 6 vermeld dat de bedenking van [verzoeker sub 1] gegrond is en dat goedkeuring wordt onthouden aan de bestemming "Bedrijf (B)" ter plaatse van het perceel [locatie 1]. Onder het kopje 'Beslissing', voor zover hier van belang, is vermeld dat het college heeft besloten goedkeuring te onthouden aan de op de plankaart rood omlijnde delen. De voorzitter stelt vast dat in afwijking van de motivering van het college, het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" met de nadere bestemming "Transportbedrijf" dat ziet op het perceel [locatie 1] niet rood is omlijnd op de plankaart. De voorzitter verwacht dan ook dat het bestreden besluit in verband hiermee in de bodemprocedure zal worden vernietigd. Gelet hierop en op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, en nu voorts niet is gebleken van zwaarwegende belangen van [belanghebbende C] die daaraan in de weg staan, ziet de voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Gelet hierop kunnen de overige gronden die [verzoeker sub 1] naar voren heeft gebracht thans buiten bespreking blijven.
2.4. [verzoeker sub 2] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" met de nadere bestemming "Transportbedrijf" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2]. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van dit plandeel te voorkomen. Verder voert hij aan, samengevat weergegeven, dat het plan ten onrechte meer bebouwing mogelijk maakt dan het vorige plan en dat het college zich bij het vergelijken van de mogelijkheden op het verkeerde plan heeft gebaseerd. Voorts brengt hij naar voren dat de voorziene verruiming in strijd is met het provinciaal beleid om verstening van het buitengebied tegen te gaan. Tevens zijn volgens [verzoeker sub 2] ten onrechte geen onderzoeken gedaan naar de gevolgen van de uitbreiding.
2.4.1. Ter zitting is komen vast te staan dat een bouwvergunning is aangevraagd voor herbouw en nieuwbouw op het perceel [locatie 2]. Voor enkele bestaande gebouwen is al een sloopvergunning verleend.
2.4.2. Gelet op het in 2001 in procedure gebrachte bestemmingsplan "Van Kommer 2001" moet er op voorhand van worden uitgegaan dat de aanwezigheid van [belanghebbende B] op het perceel [locatie 2] vanuit ruimtelijk oogpunt op dat moment onwenselijk werd geacht. Om deze reden voorzag dat bestemmingsplan in woningbouw op het perceel en had het de verplaatsing van het transportbedrijf tot doel. Doordat dit bestemmingsplan gedeeltelijk in strijd werd bevonden met het provinciaal beleid, kon de verplaatsing geen doorgang vinden. De raad heeft het transportbedrijf in het voorliggende plan daarom als zodanig bestemd en heeft daarbij aangesloten bij de voorheen geldende bestemming zoals die was opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 1975". Het daarbij gehanteerde uitgangspunt dat een bestaand, legaal bedrijf dat niet binnen de planperiode zal worden beëindigd of verplaatst in beginsel als zodanig moet worden bestemd, is niet onjuist.
De voorzitter is echter vooralsnog van oordeel dat de raad en het college onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt waarom zij het transportbedrijf nu wel aanvaardbaar achten op het perceel [locatie 2]. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat het plan in navolging van het bestemmingsplan "Buitengebied 1975" voorziet in een maximale bebouwingsoppervlakte van ongeveer 2850 m², hetgeen neerkomt op een mogelijke uitbreiding van de bestaande bebouwing met ongeveer 50%. Daarbij is voorts van belang dat ter zitting is gebleken dat indien de aangevraagde bouwvergunning wordt verleend, de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden volledig zullen worden benut voor uitbreiding van het transportbedrijf. Hieruit volgt dat het niet aannemelijk is dat voor het transportbedrijf in de toekomst nog aanleiding zal bestaan voor een verplaatsing naar een bedrijventerrein. Bovendien merkt de voorzitter op dat het college zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het provinciaal beleid zoals dat nu geldt niet in de weg staat aan woningbouwplannen zoals die waren voorzien in het bestemmingsplan "Van Kommer 2001".
Hoewel [belanghebbende B] een groot belang heeft bij zekerheid en duidelijkheid omtrent de toekomstige mogelijkheden, ziet de voorzitter in de omstandigheden van dit geval voldoende aanleiding om in afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure, het verzoek toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Gelet hierop kunnen de overige gronden die [verzoeker sub 2] naar voren heeft gebracht thans buiten bespreking blijven.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 10 december 2009, nummer 2009-008813, voor zover het de goedkeuring betreft van de plandelen met de bestemming "Bedrijf (B)" met de nadere bestemming "Transportbedrijf" die betrekking hebben op de percelen [locatie 1] en [locatie 2];
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 1] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010