200904064/1/H1.
Datum uitspraak: 12 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 april 2009 in zaak nr. 08/611 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college van burgemeester en wethouders).
Bij besluit van 5 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders aan Woonstichting De Marken (hierna: De Marken) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van negentien woningen op het perceel Mensinksdijkje (ongenummerd) te Schalkhaar.
Bij besluit van 28 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2009.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Marken heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met het beroep in zaa nr. 200905912/1/R3 behandeld op 29 maart 2010, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant], en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. T.E. Ruiter, mr. J.H.W. Bogers en mr. P.J. Bouterse, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting De Marken, vertegenwoordigd door I.E.T. de Negro, M.M. Bartelds en J.W. Daggenvoorde, als belanghebbende gehoord.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van vijf grondgebonden eengezinswoningen en veertien gestapelde woningen op het perceel.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang en voor thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
c. het bouwplan in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.
Ingevolge artikel 56a, eerste lid, wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend.
Ingevolge het tweede lid mag slechts en moet de bouwvergunning eerste fase worden geweigerd, indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schalkhaar 1975" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college van burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.4. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.5. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe voeren zij aan dat het bouwplan in strijd is met het provinciale beleid en de Ruimtelijke visie Schalkhaar. Volgens [appellant] is het bouwplan te massaal en te hoog en zijn in dat verband de gevolgen van een groot gebouw aan een smalle straat voor het straatbeeld niet bezien. Voorts is volgens [appellant] en anderen niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
2.5.1. Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college van gedeputeerde staten) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Deventer bij besluit van 3 december 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Schalkhaar 2005". Bij uitspraak van 4 mei 2010 in zaak nr.
200905912/1/R3, heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit bestemmingsplan, althans het voor het bouwplan van belang zijnde plandeel, waarvan het ontwerp door het college van burgemeester en wethouders mede als ruimtelijke onderbouwing aan het besluit van 28 februari 2008 ten grondslag is gelegd, is daarmee onherroepelijk geworden.
Het bouwplan is niet geheel in overeenstemming met het bestemmingsplan "Kom Schalkhaar 2005", aangezien de in het bouwplan voorziene gestapelde woningen een bouwhoogte hebben van maximaal elf m. Een dergelijke hoogte wordt, afgezien van een mogelijke toepassing van de binnenplanse vrijstellingsbepaling, door dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt, nu deze voor gestapelde woningen ingevolge artikel 18.2, aanhef en onder g, van de planvoorschriften maximaal tien m is. Dit betekent dat [appellant] en anderen belang hebben bij een rechterlijk oordeel omtrent de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling.
2.5.2. In het bestemmingsplan "Kom Schalkhaar 2005" wordt ten behoeve van de bouw van vijf grondgebonden eengezinswoningen en veertien gestapelde woningen op het perceel voorzien in de bestemming "Wonen". Bij voormelde uitspraak van 4 mei 2010 heeft de Afdeling beslist op het door [appellant] en anderen tegen het besluit tot goedkeuring van dit bestemmingsplan ingestelde beroep en dit besluit, voor wat betreft het voor het bouwplan van belang zijnde plandeel, in stand gelaten. De Afdeling heeft onder meer overwogen dat de gestapelde woningen aan de rand van Schalkhaar niet strijdig zijn met het provinciale beleid en de Ruimtelijke visie Schalkhaar. De door [appellant] en anderen tegen voormeld goedkeuringsbesluit aangevoerde gronden komen overeen met de tegen het besluit tot verlening van de vrijstelling aangevoerde gronden. De Afdeling ziet geen aanleiding om anders over laatstgenoemde gronden te oordelen.
2.5.3. Bij de berekening van de parkeerbehoefte van het bouwplan heeft het college van burgemeester en wethouders zich gebaseerd op de Deventer Parkeernormen (hierna: de parkeernormen). Deze normen hanteren de hoogte van de bouwkosten als maatstaf voor het berekenen van de parkeerbehoefte. Anders dan [appellant] en anderen betogen, is de omstandigheid dat nog niet bekend is hoe hoog de huurprijzen van de in het bouwplan voorziene woningen bedragen, dan ook niet van belang voor de berekening van de parkeerbehoefte.
Het bouwplan voorziet in vijf woningen uit de middenklasse. Voor deze woningen bevelen de parkeernormen 1,6 parkeerplaats per woning aan.
Voor twaalf van de veertien gestapelde woningen bevelen de parkeernormen 0,6 parkeerplaats per woning aan. Voor twee van de veertien gestapelde woningen, zogenoemde dakappartementen, wordt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per woning aanbevolen, zodat in totaal 18,6 parkeerplaatsen worden aanbevolen. Nu het bouwplan voorziet in 17 parkeerplaatsen op een aan de achterzijde van de eengezins- en gestapelde woningen geprojecteerd parkeerterrein en voorts in 12 langsparkeervakken aan het Mensinksdijkje, heeft het college van burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Anders dan [appellant] en anderen betogen, behoefde het college van burgemeester en wethouders geen rekening te houden met de omstandigheid dat er een tekort aan parkeergelegenheid bestaat voor personeel en bezoekers van het nabij gelegen ziekenhuis, van wie enkelen op het Mensinksdijkje parkeren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 december 2007 in zaak nr.
200702622/1), behoeft bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Met reeds bestaande parkeerproblemen behoeft geen rekening te worden gehouden.
2.6. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college van burgemeester en wethouders niet in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat het bouwplan zal leiden tot een vermindering van privacy en uitzicht en tot schaduwoverlast voor met name de bewoners van de woningen aan de Laarmanskamp. Verder zal vanwege het parkeerterrein geluid-, en stankoverlast ontstaan, aldus [appellant] en anderen.
2.6.1. In voormelde uitspraak van 4 mei 2010 heeft de Afdeling overwogen dat geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen voor de omwonenden vanwege de gestapelde woningen niet onaanvaardbaar zijn. Daarbij heeft de Afdeling onder meer van belang geacht dat de bouwhoogte slechts één m hoger is dan die voor de eengezinswoningen en dat aan die zijde de ongeveer veertien m diepe achtertuinen van de woningen aan de Laarmanskamp zijn gelegen. Door de ligging van de gestapelde woningen ten westen van de woningen aan de Laarmanskamp zal de zonlichttoetreding in de tuinen vanuit het zuiden niet belemmerd worden. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de zonlichttoetreding vanuit het westen zodanig ernstig wordt verminderd dat het woon- en leefklimaat om die reden ernstig wordt geschaad. Ook wat betreft de gevolgen voor de privacy hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de afstand tussen de nieuwbouw en de bestaande woningen in deze situatie als te beperkt moet worden beschouwd.
In voormelde uitspraak heeft de Afdeling voorts overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat zich vanwege het parkeren op het parkeerterrein ernstige overlast in de vorm van geluid- of stankhinder voor de bewoners van de omliggende woningen zal voordoen. In dat verband is van belang geacht dat het parkeren op maaiveld zal plaatsvinden en door schuttingen wordt of kan worden afgescheiden van de tuinen van de aangrenzende percelen, zodat de gevolgen daarvan beperkt kunnen worden geacht. Daarnaast is van belang geacht dat het aantal parkeerplaatsen beperkt is en dat het vanwege de besloten ligging van het parkeerterrein in de lijn van de verwachtingen ligt dat alleen bewoners van het parkeerterrein gebruik zullen maken.
De Afdeling ziet geen aanleiding om hierover in onderhavige zaak anders te oordelen. Derhalve faalt het betoog van [appellant] en anderen dat het college van burgemeester en wethouders niet in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen.
2.7. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college van burgemeester en wethouders zich niet op grond van het advies van de Adviesraad Welstand van Het Oversticht (hierna: de welstandscommissie) van 5 september 2005, nader aangevuld op 29 september 2006, op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Daartoe voeren zij aan dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en innerlijk tegenstrijdig is.
2.7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derdebelanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derdebelanghebbende.
2.7.2. Aan het besluit op bezwaar heeft het college van burgemeester en wethouders het positieve advies van de welstandscommissie van 5 september 2005, nader aangevuld op 29 september 2006, ten grondslag gelegd. De welstandscommissie heeft het bouwplan getoetst aan het gebiedsgerichte welstandsbeleid uit de van toepassing zijnde Welstandsnota gemeente Deventer van 2004 en de daaraan ontleende criteria. De welstandscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verschijningsvorm van de in het bouwplan voorziene woningen voldoende inspeelt op de omgevingskarakteristiek, die in de bestaande toestand wordt bepaald door traditionele rijtjeswoningen in de rooilijn met langskappen. Voorts sluit het materiaal- en kleurgebruik nauw aan op dat van de bebouwing in de omgeving, zodat de verschijningsvorm van de in het bouwplan voorziene woningen een traditionele en ingetogen indruk maakt, aldus de welstandscommissie.
[appellant] en anderen hebben geen advies van een ander deskundig te achten persoon of instantie overgelegd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het advies van [appellant] van 19 april 2006 niet als zodanig kan worden aangemerkt, nu hij geen deskundige is op het gebied van welstand. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het advies van 5 september 2005, nader aangevuld op 29 september 2006, naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college van burgemeester en wethouders dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Nu [appellant] en anderen voorts niet gemotiveerd hebben aangevoerd dat dit advies in strijd is met de volgens de gemeentelijke welstandsnota geldende criteria, heeft het college van burgemeester en wethouders dit advies aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mogen leggen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010