200904530/1/M2.
Datum uitspraak: 12 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Natuur en Milieu Landerd, gevestigd te Landerd,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Landerd,
verweerder.
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 14 mei 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De Stichting, het college en [vergunninghouder] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Stichting, het college en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2010, waar de Stichting, vertegenwoordigd door W.H.M. Verbruggen en J.T.A. van Eijden, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.M.J. Pijnenburg en C.H.J. Cranen, bijgestaan door J. Vos, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon, bijgestaan door ir. E.J.L. van Kessel, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Ingevolge artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken. Ingevolge het tweede lid vangt deze termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
Onder het niet naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht moet mede worden verstaan: het buiten de in artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn naar voren brengen van zienswijzen.
2.2. Vaststaat dat voorafgaand aan de terinzagelegging openbare kennisgeving van het ontwerp van het besluit heeft plaatsgevonden. Het ontwerp van het besluit is - zoals in de kennisgeving is vermeld en ter zitting is bevestigd - op 27 november 2008 ter inzage gelegd. Gelet op artikel 3:16, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen geëindigd op 7 januari 2009.
Gebleken is dat de Stichting haar zienswijzen - bij brief van 8 januari 2009 - op 8 januari 2009 in de brievenbus van het gemeentehuis heeft gedeponeerd. De Stichting heeft haar zienswijzen derhalve buiten de termijn naar voren gebracht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van de Stichting niet-ontvankelijk is.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010