200907910/1/H1.
Datum uitspraak: 19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 7 september 2009 in zaken nrs. 09/739 en 07/740 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Winschoten, thans: Oldambt.
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Winschoten (hierna: het college) aan de gemeente Winschoten vrijstelling verleend voor het realiseren van een parkeerterrein op de hoek Burgemeester Schönfeldplein/Wilhelminasingel te Winschoten (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 7 september 2009, verzonden op 8 september 2009, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 juli 2009 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J.H. Samberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
[appellant] heeft ter zitting een nader stuk overgelegd.
2.1. Anders dan het college heeft gesteld, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] belang heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak en de in bezwaar gehandhaafde vrijstelling. Weliswaar is op 16 oktober 2009 een nieuw bestemmingsplan in werking getreden op grond waarvan de aanleg van het parkeerterrein op het perceel is toegestaan en is tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geen beroep ingesteld dat het perceel betreft, maar er zijn wel rechtsmiddelen aangewend tegen onderdelen van dit plan die kunnen leiden tot vernietiging van het gehele bestemmingsplan.
2.2. Het bouwplan voorziet in de aanleg van een parkeerterrein met zesentwintig plaatsen. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van het besluit van 16 juli 2009 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wevershorn 1977" ingevolge waarvan op het perceel de bestemming "Groenvoorziening" rust. Om het bouwplan niettemin te kunnen realiseren, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 16 juli 2009 in stand heeft gelaten. Volgens hem heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Hiertoe voert hij aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties voor het parkeerterrein en onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen.
2.3.1. Volgens het college is de locatie op het perceel, ook na het doen van onderzoek naar alternatieve locaties, het meest geschikt voor het aanleggen van een parkeerterrein, gelet op de ligging van het terrein aan de oostelijke ingang naar het centrum en de geringe afstand tot het centrum. Het betoog dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties, faalt derhalve.
Voorts heeft het college met de belangen van [appellant] rekening gehouden door het oorspronkelijke plan zodanig te wijzigen dat rondom het parkeerterrein een aarden wal zal worden aangelegd, waarop bomen en struiken worden aangebracht. Ook is de toegang tot de parkeerplaats niet in de nabijheid van de woning van [appellant] gelegen, waardoor de door [appellant] gevreesde hinder van koplampen beperkt zal blijven. Voor zover [appellant] ter zitting heeft betoogd dat de luchtkwaliteit ter plaatse zal verslechteren, wordt overwogen dat uit het rapport van Stroop Raadgevende Ingenieurs BV van 21 mei 2008 blijkt - en dat is door [appellant] niet bestreden - dat het gebruik van het parkeerterrein niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 en stikstofdioxide in de omgeving van het perceel. Ook de Wet milieubeheer staat in zoverre niet in de weg aan het verlenen van vrijstelling. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat [appellant] in de nacht weliswaar nadeel zal ondervinden door het gebruik van het parkeerterrein, hetgeen het college ter zitting heeft bevestigd, maar dat de inbreuk op zijn belangen niet zodanig is dat om deze reden vrijstelling van het bestemmingsplan geweigerd dient te worden. Hierbij heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat een parkeerterrein in de nabijheid van het centrum volgens het college wenselijk is, nu dit ter vervanging dient van de parkeerplaatsen die verloren zijn gegaan door de herinrichting van het Marktplein ter plaatse. Bovendien is het gelet op de ligging van het huis van [appellant] aan een drukke toegangsweg en de geringe capaciteit van het parkeerterrein niet aannemelijk dat de verkeersbewegingen ten gevolge van het gebruik van het parkeerterrein in sterke mate zullen toenemen.
Gelet op voormelde motivering heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college in redelijkheid, na afweging van de betrokken belangen, tot vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen besluiten. Het betoog faalt.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan een groot gedeelte van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd, mist feitelijke grondslag. De gronden waarop [appellant] doelt hebben betrekking op de overlast die hij stelt te zullen ondervinden door de aantrekkende werking die het parkeerterrein zal hebben op personen en gemotoriseerd verkeer. Deze gronden zijn door de voorzieningenrechter behandeld in het kader van de belangenafweging in verband met de voorgenomen vrijstelling van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010